Michel Wormser, directeur van de Afrika-programma's bij de Wereldbank, maakte vorige week bekend dat zijn organisatie definitief stopt met het grootschalige investeringsprogramma in de Tsjaadse olie-industrie. Eerder was de overeenkomst al opgeschort omdat de regering van president Idriss Deby eenzijdig de voorwaarden had gewijzigd. In december 2007 had het parlement in N'Djamena beslist om meer geld uit de olie-inkomsten te besteden aan de aankoop van wapens, vooral sinds rebellenbewegingen - al dan niet met steun van buurland Soedan - het regime direct bedreigen.
Wat in 2001 algemeen werd bestempeld als een ‘modelovereenkomst' tussen de Wereldbank, grote Amerikaanse oliemaatschappijen en de Tsjaadse regering is daardoor op een flop uitgedraaid. De inkomsten uit de oliebronnen in de buurt van Doba (sinds de commerciële exploitatie in 2004 begon goed voor 1,4 miljard dollar) hebben niet gezorgd voor de verwachte verbetering van de levensstandaard van de grote meerderheid van de bevolking. Ruim 60 procent leeft nog steeds onder de absolute armoedegrens van twee dollar per dag. Toch kende de economie groeicijfers tot 30 procent, uitsluitend te danken aan de olie-inkomsten.
Voor het eerst koppelde de Wereldbank nochtans duidelijke voorwaarden inzake armoedebestrijding en sociale voorzieningen aan een miljoenen investering in de olie-industrie. De overeenkomst bepaalde dat minimum vijf procent van de royalties moesten gaan naar de lokale gemeenschappen in de zuidelijke exploitatieregio van Doba en vijftien procent naar de regering. De rest zou worden aangewend om de noodzakelijke basisinfrastructuur van het hele land te verbeteren, scholen te bouwen, een gezondheidssysteem op poten te zetten en de schrijnende armoede in het algemeen terug te dringen.
De Wereldbank reageerde hiermee op de kritiek dat olie-inkomsten zelden bijdragen tot de ontwikkeling van een land en lokale gemeenschappen veeleer met de negatieve aspecten zoals milieuvervuiling worden geconfronteerd. Milieubewegingen en mensenrechtenorganisaties hadden van bij de aanvang kritische bemerkingen bij de overeenkomst. De regering-Deby is niet bepaald een voorbeeld van transparantie en goed bestuur en is de laatste jaren sterk verzwakt door de oorlogstoestand in het oosten en de problemen in Darfur. Voor de regering is de ‘nationale veiligheid' nu een absolute prioriteit. Daarom werd eenzijdig de overeenkomst met de Wereldbank ‘aangepast'.
Volgens Wormser voldeed ook de kwaliteit van de armoedebestrijdingprogramma's geenszins aan de minimumnormen. Scholen bleven onafgewerkt staan, wegen werden niet onderhouden en de gezondheidszorg is nog altijd zo goed als onbestaande. Alleen als de regering snel werk maakt van armoedebestrijding wil de Wereldbank de beslissing herzien.
Delphine Djiraibé Kemneloum, coördinator van het Monitoring Committee for Peace and Reconciliation, is ontgoocheld dat de Wereldbank niet meer rekening heeft gehouden met de vraag van de civiele samenleving om de ontwikkelingsprogramma's niet in handen van de regering te laten. Van officiële zijde werd gewezen op het recht van een soevereine staat om zijn eigen prioriteiten te bepalen. (JVC)
Websites
klik hier voor IRIN-bericht over Wereldbank en Tsjaad
klik hier voor kritisch rapport over Tsjaadse olie-inkomsten door Council on Foreign Relations (CFR)
klik hier voor Wereldbank over Tsjaad