Cijfers kunnen veelzeggend én hard zijn, de Amerikaanse werknemers kunnen ervan meespreken. Alhoewel hun productiviteit flink steeg, daalde het uurloon met twee procent sinds 2003. Vorig jaar alleen al daalden de lonen voor mannen met 1,8 procent en voor vrouwen met 1,3 procent.
Nog nooit in zestig jaar was het aandeel van lonen zo laag in het nationaal inkomen. Aan de andere kant scoort het aandeel van de bedrijfswinsten in dat nationaal inkomen het hoogst sinds het midden van de jaren zestig in vorige eeuw, vooral ten nadele van de Amerikaanse werknemers. Ook in West-Europa en Japan zijn de winsten hoog.
Het is waar dat globalisering de macht van werknemersorganisaties ondergraaft. Maar hoe dan te verklaren dat in de Verenigde Staten de arbeidsproductiviteit al ruim dertig jaar drie maal sneller stijgt dan het gezinsinkomen, van lang vóór China en India zich integreerden in de wereldeconomie? Een groot deel van het antwoord ligt in de geslaagde oorlog die is gevoerd tegen de Amerikaanse vakbonden.
Voor al wie werkt, lijkt dit de les te zijn die de VS ons leert: als oprukkende economische globalisering samengaat met zwakkere vakbondsorganisaties gaan de meeste werknemers – tot zelfs negentig procent - er financieel op achteruit. En zo komt die oude zekerheid van de welvaarstaten, dat werk de garantie biedt om goed te kunnen leven, volledig op de helling te staan.
Bron The Washington Post
http://www.washingtonpost.com/wp-dyn/content/article/2006/08/29/AR2006082901042.html