Het lijkt een vreemde oproep, maar na lectuur van het nieuwe boek van Dirk Barrez perfect begrijpelijk. Het is namelijk een optimistische visie op de vele reële en directe mogelijkheden die er zijn om tot een ‘andere wereld’ te komen. Alleen, we moeten het willen en we moeten het doen. En ‘we’, dat zijn wij burgers, uiteraard, dat zullen ook bedrijven moeten zijn, maar bovenal het is een taak voor de overheid om dingen in gang te zetten.
Barrez geeft in zijn nieuwe boek een overzicht van het transitiedenken, van de noodzaak om dringend een eind te maken aan de vernietiging van de natuur en van de samenleving – en dus ook van de democratie -, hij schetst de problemen, de toekomstbeelden en geeft aan wat we concreet kunnen en moeten doen.
In het eerste deel geeft de auteur een verrassend overzicht van de vele interessante initiatieven die er de afgelopen vijftig jaar internationaal zijn genomen, vooral bij de VN. Verrassend, omdat de meeste pleidooien voor ecologische hervormingen zich beperken tot het micro-niveau. Het doet dus erg goed nog iets te lezen over de ‘nieuwe internationale economische orde’ en de rapporten van Willy Brandt over een overlevingsprogramma voor Noord én Zuid. Er is niets van terecht gekomen, dat weten we, transitie en ontwikkeling zijn vandaag volledig uit elkaar geslagen. En nu zitten we als ratten in de val. Hoe komt het toch dat er vandaag nog zo weinig ambitieuze projecten zijn? We weten namelijk perfect waar we naartoe moeten. We hebben dringend een sociaalecologische economie nodig, met een ecologisch, een sociale en een democratische dimensie. Voor die ombouw is er in een eerste fase ‘één grote schreeuw om werk’ voor leefbare steden, voor het renoveren van woningen, voor betere mobiliteit, voor een kringloopeconomie, enzovoort en zo verder (p. 12). Later dan moeten we overstappen naar een stabiele economie die niet langer op groei is gebaseerd maar toch voor iedereen welvaart en nuttig werk garandeert. Als we ons niet dringend aanpassen aan de klimaatverandering zijn de risico’s enorm.
Wat is transitiedenken?
In het tweede deel worden de toekomstbeelden geschetst en wordt de kern van het transitiedenken uitgelegd. Drie grote vraagstukken worden bekeken die nodig zijn om naar een ecologische en sociale economie te evolueren: de aarde, de mens en de economie. De auteur pleit voor het invoeren van een ‘aardegebruiksrecht’ waardoor iedereen van bij de geboorte een aantal gelijke rechten wordt toebedeeld en waardoor ervoor gezorgd kan worden dat alle mensen samen nooit de draagkracht van de aarde overstijgen. Hij geeft een door Erik Paredis opgesteld schema met zes stromen die nodig zijn voor de transitie naar een rechtvaardige en duurzame samenleving. Leven binnen ecologische grenzen gaat samen met een afbouw van sociale ongelijkheid. De economie maatschappelijk inbedden betekent ook de democratie verdiepen. De punten waar het minst vooruitgang mee geboekt werd is het waarmaken van de levenskwaliteit en het open en creatief samen leven.
Deel drie probeert antwoorden te vinden op de vraag wat er nu moet gebeuren? In eerste instantie is dat het creëren van een stationaire economie en de auteur beklemtoont dat de verdeling van welvaart even belangrijk is als de productie ervan. De economie moet circulair worden (kringloop) en maximaal hernieuwbaar zijn. Ook de mondialisering komt hier aan bod en gelukkig pleit de auteur niet voor een veralgemeende de-mondialisering, maar wel voor een zorgvuldig bestuderen van de schalen waarop goederen kunnen (en moeten) geproduceerd worden. Barrez bepleit de deeleconomie, maar waarschuwt ervoor dat we het warm water niet opnieuw hoeven uit te vinden. Delen doen we al heel lang, denk maar aan bibliotheken, bossen, rivieren, theaters en pleinen.
Heel blij was ik met zijn klemtoon op de noodzaak de transitie systemisch te maken. Het volstaat niet te morrelen in de marge, een passiefschool te bouwen, of een co-housing project op te zetten.
Ook over de groei is de auteur zeer genuanceerd: sommige goede groei is namelijk uiterst noodzakelijk, zoals voor de uitbouw van nieuwe circulaire economische systemen. Geen pleidooi dus voor een ongenuanceerd ‘ont-groeien’.
Deel vier tenslotte stelt de vraag: hoe geraken we daar? De auteur stelt vast dat de transitiebeweging de jongste jaren erg weinig gehoord is. De academische wereld wordt veel te weinig aangespoord of intellectueel uitgedaagd om kritische onbeantwoorde vragen onder handen te nemen. ‘Er is meer onderzoek nodig’, dat zal wel, maar, zo stelt Barrez, de transitie kan niet blijven wachten op wetenschappelijke zekerheden.
De auteur verwijst naar het verleden en de geschiedenis van ziekenfondsen, vakbonden, de sociale zekerheid en zo meer. Dat waren ooit ook enkel toekomstbeelden, maar ze groeiden uit tot systemen en brachten systemische verandering teweeg, ‘transitie dus’ (p. 97).
Vandaag mikken velen op ‘emergentie’, waarmee wordt bedoeld dat nieuwe initiatieven ontstaan die zich vervolgens verbinden tot een netwerk en uitgroeien tot sterke praktijken, waaruit dan plots nieuwe systemen ontstaan. Een spontaan proces dus, maar is dat voldoende? In het verleden hebben ziekenfondsen en vakbonden zich tot sterke stabiele structuren ontwikkeld en ze konden hun alternatieven wettelijk verankeren. De magische opschaling zal zekere niet overal optreden en daarom zal er ook regelgeving en planning nodig zijn. Of met andere woorden, er is een sterke overheid nodig. Blind geloof in emergentie schurkt dicht aan bij een blind geloof in de markt, aldus Barrez.
Omzichtig zijn en niet naïef
Er is dus veel meer nodig dan lokale experimenten en geïsoleerde kleinschaligheid. Als we kijken naar de vele transitie-initiatieven in de realiteit, dan past vooral bescheidenheid, om niet te zegen ontgoocheling. Vandaar dat de auteur ook zeer voorzichtig is met de P2P-initiatieven, want de hoog geprezen ‘wiki-speed’ auto rijdt nergens rond en is nergens te koop…
Grote ongerustheid over de maatschappelijke kracht van de moderne civiele samenleving is meer dan op haar plaats. Alle voedselteams samen maken nog geen ander landbouw- en voedselsysteem, alle wereldwinkels samen geen systemische eerlijke handel en alle repaircafé’s samen geen circulaire economie (p. 108). Het blijft opletten voor overdreven optimisme. Er wordt veel te veel gebakken lucht geproduceerd. Barrez pleit daarom voor een ‘observatorium van de civiele samenleving’ (p. 106).
Grote aanpassingen en hervormingen worden dikwijls maar echt systemisch wanneer de staat ze omzet in wetten en normen, in afdwingbare regels. Zo ging het vroeger en zo zal het in de toekomst gaan. De overheid is dikwijls de enige actor die kan garanderen dat een ander economisch gedrag mogelijk is en fundamenteel wordt aangemoedigd (p. 115).
Barrez laat er geen twijfel over bestaan: ‘natuurlijk moeten regeringen het wereldwijd eens geraken over een afdoend klimaatakkoord … natuurlijk moeten er grootschalige initiatieven komen om onze economie te laten draaien binnen de ecologische grenzen van onze planeet. Vanzelfsprekend moeten grote bedrijven producten en diensten ontwikkelen die vele malen minder belastend zijn voor de aarde … Maar om die noodzakelijke omschakeling richting sociaalecologische economie te realiseren, moeten die evengoed lokaal worden aangepakt. Diepgaande veranderingen of transities komen immers zowel van boven als van onderop’ (p. 44).
‘Zo zou het dus kunnen en moeten: democratische overheden nemen, samen met de samenleving en al wie welvaart en welzijn creëert, plaats in de cockpit van zowel onze technologieontwikkeling als onze economie…’ (p. 124).
Vandaar ook het besluit van de auteur: ‘omarm de ontevredenheid en de verontwaardiging. Want ze helpen de weerstand te overwinnen om initiatief te ontwikkelen en zo terrein te heroveren op een doldraaiende economie’ (p. 130).
Besluit
Dit boek was voor mij een verademing, omdat het concreet en genuanceerd naar de toekomst kijkt. Barrez wijst op de grote rol van de overheid voor regulering en planning, over de belangrijke taak voor de burgermaatschappij, maar waarschuwt tegelijk voor overdreven verwachtingen. Kleine initiatieven volstaan niet en een optelling ervan leidt niet tot systeemverandering. De sociale dimensie is in zijn denken even belangrijk als de ecologische en de economische dimensie, want zonder herverdeling komen we er zeker niet. Tenslotte doet het deugd dat nog eens wordt verwezen naar al datgene wat we internationaal al hebben verwezenlijkt, maar wat nu zo makkelijk wordt vergeten.
Valt er dan niets te betreuren in dit boek? Natuurlijk wel, want hoe we echt kunnen komen tot wat de auteur bepleit wordt ook in dit boek niet duidelijk. Verwijzen naar het verleden van ziekenfondsen en vakbonden is zeker nuttig, maar daarvan konden mensen meteen zien hoe belangrijk dit voor hen was. Het was rechtstreekse vooruitgang. Vandaag echter moet mensen gevraagd worden om het met wat minder te doen, minder citytrips, minder vlees, minder auto’s. Op termijn is dat uiteraard van levensbelang, maar mensen zien het niet meteen als vooruitgang. En het is zeer de vraag of we de rijke middenklasse van de rijke landen ooit kunnen overtuigen om hun consumptiegedrag te veranderen. Ook Barrez grijpt terug naar de dooddoener dat menselijk geluk vanaf een zeker welvaarts- en consumptieniveau niet langer stijgt. Maar wie op het punt staat een ticket voor New York of een nieuwe auto te kopen, zal daar niet in geloven. Evenmin als je de rijken kan overtuigen dat meer gelijkheid in het algemeen belang is. Dat blijft dus een onopgeloste vraag, en wellicht zal er inderdaad wat ’dwang’ moeten gebruikt worden om rijke landen en mensen te laten ‘matigen’. Of een eerste, duidelijk merkbare crisis…
Francine Mestrum - deze boekbespreking verscheen op Uitpers.be
Dirk Barrez, Transitie. Onze welvaart van morgen. Leuven, Kalmthout, PALA.be en Pelckmans Pro, 2016