"Als kankerpatiënt ben ik dankbaar voor de fantastische verwezenlijkingen van wetenschap en technologie. Als doctor is mijn geloof dat hun vooruitgang bijdraagt aan een betere wereld zwaar aangetast."
Geloofstwijfel
Er was een tijd dat ik geloofde dat wetenschappelijke en technologische vooruitgang bijdroegen tot het creëren van een wereld die het menselijk leven beter en aangenamer zou maken. Ik vermoed dat ik dit geloof meekreeg via het onderwijs en de media. Vele studie-, werk- en burgerervaringen later blijft er van dat geloof niet bijster veel over.
Nee, ik ben niet blind voor de fantastische verwezenlijkingen van wetenschap en technologie. Ik heb ze zelf, als kankerpatiënt, met grote dankbaarheid aan den lijve moge ervaren. Maar ik kan niet doen alsof er geen nefaste verwezenlijkingen zijn: klimaatverandering, afname van biodiversiteit, chemische vervuiling van bodem en water. Dan heb ik het nog niet over de veranderde kwaliteit van werk in diverse sectoren of over de niet altijd positieve invloed op het sociale verkeer tussen mensen.
Reikwijdte van wetenschappelijke expertise
Wetenschap is vooral sterk wanneer zij zich toelegt op het analyseren van feiten en wetmatigheden die zich voordoen in een gecontroleerd universum: een laboratorium of een dataset samengesteld op basis van eenduidige parameters. Wetenschap is vooral sterk wanneer ze beoefend wordt door experten: dat wil zeggen mensen die zich aan de frontlinie van hun kennisdomein bevinden.
Wetenschappers nagenoeg onbeslagen om complexiteit te vatten
Maar laten we niet vergeten dat expertise focust op een smal aspect van onze realiteit. Dit verklaart meteen waarom moderne wetenschappen nagenoeg onbeslagen op het ijs komen wanneer het er op aan komt de realiteit in al haar complexiteit te vatten. Experten zijn in staat om op basis van excellente inzichten nieuwe fenomenen te introduceren die in eerdere periodes onhaalbaar waren. Maar ze zijn tegelijk niet zonder meer in staat om de gevolgen van deze introducties te overzien en naar waarde te schatten. Maatschappelijke introducties van nieuwe fenomenen - bijvoorbeeld genetisch gewijzigde organismen of ggo’s – komen terecht in een complexe realiteit, waar veel en heel diverse interacties plaatsvinden: zowel interacties van natuur- als van menswetenschappelijke aard.
GGO’s, het begin
Introducties van ggo’s deden in de beginfase de wenkbrauwen fronsen om heel diverse redenen. Omdat op natuurwetenschappelijk vlak geen of onvoldoende evidentie bestond dat experimenten in open lucht of maatschappelijke introducties geen negatieve ecologische of gezondheidseffecten zouden hebben. Het was bijvoorbeeld niet zonder meer uitgesloten dat specifieke genetisch gemanipuleerde varianten geen destructieve exoten konden opleveren. De gigantische investeringen nodig voor de ontwikkeling van ggo’s beperken bovendien de waarschijnlijkheid dat nadelige ggo-producten snel van de markt geweerd zouden worden. Het publieke en privébudget voor onderzoek naar denkbare en nog ondenkbare (en mogelijk irreversibele) risico’s was (en is nog steeds) beperkt.
Op menswetenschappelijk vlak was algauw duidelijk dat de eigendomsregimes die de productie en vermarkting van ggo’s reguleerden de economische voor- en nadelen weinig rechtvaardig zouden verdelen tussen aanbieders en afnemers. Boeren dreigden beknibbeld te worden op hun economische onafhankelijkheid. Zowel hun recht als hun vermogen om zaden van de eigen oogst te gebruiken voor een volgend oogstseizoen dreigde aangetast te worden. Als gevolg daarvan was een reductie van de rijkdom aan variëteiten in landbouwgewassen niet denkbeeldig. Dit kon een risico inhouden wanneer de overblijvende ggo-variëteit slachtoffer wordt van een nieuw soort plaag.
Ggo’s: een nieuwe fase
‘Met crispr en andere ggo-technologieën kunnen we, in combinatie met agro-ecologische principes, de gewasproductie per oppervlakte-eenheid aanzienlijk verhogen en tegelijk minder bemesting en pesticiden gebruiken. Op die manier wordt landbouw duurzamer, omdat de milieulast per eenheid product daalt en er tegelijk een kleinere oppervlakte nodig is voor landbouw. Dat betekent ook: meer ruimte voor natuur […] Een andere pioniersstudie, gepubliceerd in Nature, maakte gebruik van de nieuwe crispr-technologie om precisieveredeling in rijst toe te passen. Amerikaanse onderzoekers hebben aangetoond dat het via die techniek mogelijk is om in rijst genetisch identieke nakomelingen te produceren. Dankzij die nieuwe ggo-rijst moet de landbouwer niet elk jaar opnieuw rijstzaad aankopen. Productie van hybridegewassen wordt op die manier een pak duurzamer en toegankelijker voor landbouwers, voornamelijk in ontwikkelingslanden’. Dat vermelden een aantal biologen, bio-ingenieurs, plantenwetenschappers en een geograaf van de KU Leuven in De standaard van 8 januari 2019.
Dat klinkt mooi! Het is blijkbaar niet onmogelijk om ggo-technologieën op duurzame wijze in te zetten. Alleen: de belofte klinkt nog voorwaardelijk. Wat betekent ‘in combinatie met agro-ecologische principes’ concreet? Bestaan er garanties dat die combinatie in praktijk zal gebracht worden? En betekent ‘duurzamer voor landbouwers’ ook duurzamer voor het milieu? Het is niet uitgesloten, maar de toekomst moet het nog uitwijzen. Ik gun de nieuwe technologie graag het voordeel van de twijfel.
Het ggo-debat, nog steeds
Blijkbaar is de tijd na diverse decennia van ggo-debat nog steeds niet rijp voor nuancering in het debat en voelen experten nog steeds een onweerstaanbare drang om sceptici terug te fluiten. ‘Tegenstanders van ggo’s weten er het minste van’ is de titel van een artikel in De Standaard van 17 januari. Amerikaans onderzoek polste enerzijds naar de houding van burgers tegenover ggo-voedsel en naar hun ‘wetenschappelijke kennis’, maar dat laatste dan gereduceerd tot kennis van fysische en biologische weetjes. Uit dat onderzoek zou blijken dat de felste tegenstanders van ggo-voeding vonden dat ze het meest van wetenschap en trouwens ook van genetica wisten en dat de vóórstanders van ggo-voeding als beste uit deze kennistest-test kwamen.
Dit resultaat is weinig verrassend. Uit ervaring weet ik dat de vóórstanders vooral terug te vinden zijn bij natuurwetenschappers. Sceptici zijn eerder terug te vinden bij wetenschappers die natuur- en menswetenschappen combineren en bij burgers die zich via de media en ngo’s verdiepen in het thema. Leden van de laatste groep hebben, in tegenstelling tot onderzoekers, het voordeel dat zij zich volop als burger in het debat kunnen mengen. Het wordt hen niet kwalijk genomen wanneer zij van meer zaken wakker liggen dan van voedselveiligheid of het economisch profijt voor de bedrijven die de nieuwe toepassingen ontwikkelen. Er zijn goede redenen om de kat uit de boom te kijken en niet te snel te juichen voor de maatschappelijke introductie van weer een nieuwe technologie. Enig scepticisme impliceert geen afwijzing van de technologie als dusdanig, maar een uitnodiging om de vinger aan de ecologische en maatschappelijke pols te houden en te voorzien in de nodige (voorzorgs)maatregelen.
In de vraagstelling van het Amerikaanse onderzoek zit het vooroordeel ingebakken dat alleen natuurwetenschappelijke kennis op het terrein relevant is voor een beoordeling van ggo-introducties. Reden genoeg om mij vragen te stellen bij de instanties die het onderzoek geïnitieerd en/of betaald hebben. Dat komt mijn resterende geloof in wetenschap en technologie niet ten goede.
Het gokgehalte van wetenschappelijke en technologische innovatie
Het hele ggo-debacle wijst op een dieper en algemener probleem van het moderne wetenschaps- en innovatiesysteem. Dit systeem is sterk in de analyse van (nano-)fragmenten realiteit: fragmenten die fragmenten geworden zijn doordat kennis steeds verder opgesplitst wordt in verschillende disciplines en subdisciplinaire specialisaties. Het is veel minder sterk in de analyse van een complexe realiteit, waar diverse natuur- en sociale fenomenen met elkaar interageren en het onverwachte teweeg brengen.
Het moderne wetenschaps-en innovatiesysteem is in onderwijs of onderzoek onvoldoende uitgerust om de verschillende deelaspecten die een realiteit tot realiteit maken weer bij elkaar te brengen. Het is in staat om volstrekt nieuwe (letterlijk en figuurlijk wereldschokkende) fenomenen te introduceren zonder goed uitgerust te zijn om de ecologische en menselijke effecten van deze fenomenen te voorzien, te beheren of in goede, menswaardige banen te leiden.
Wat weten we eigenlijk over de gevolgen van meer
artificiële intelligentie of de impact van robotisering?
Tot nog toe heb ik bijvoorbeeld geen eenduidige wetenschappelijke bevindingen gehoord of gelezen over de effecten van een toenemende introductie van artificiële intelligentie op de mondiale kwaliteit van werk, op veiligheid, op vrijheid, op het individuele en sociale welzijn dus, noch over de impact van veralgemeende robotisering op de mondiale behoefte aan energie en grondstoffen. Een duurzame toekomst veronderstelt toch toenemend welzijn voor iedereen en een mondiaal dalende behoefte aan veilige en hernieuwbare energie en materialen. Recente trends beloven weinig goeds. En zal de verantwoordelijkheid dan weer eerst en vooral bij individuele burgers gelegd worden?
Burgerwetenschap
Wanneer onderzoekers een beroep doen op burgers om hen te helpen data te verzamelen, spreekt men al gauw van burgerwetenschap. Burgerwetenschap: wat mij betreft dekt de vlag de lading niet. In burgerwetenschap à la ‘Curieuzeneuzen’ treden burgers enkel op als meetinstrumenten. Dat heeft zeker zijn waarde, maar het is een dun afgietsel van wat burgerwetenschap zou kunnen zijn. Burgerwetenschap die naam waardig verleent burgers inspraak bij de formulering van onderzoeksvragen of -doelen.
Nee, ik hoor velen al protesteren. Een pleidooi voor een democratische inbreng in onderzoek en ontwikkeling ontkent niet dat de onderzoekspraktijk zelf geen democratische aangelegenheid is. Kwalitatief hoogstaand onderzoek dient op grondige theoretische en methodische kennis gebaseerd te zijn. Dit spreekt echter niet tegen dat het proces dat leidt van onderzoeksresultaten naar toepassingen die op de markt geïntroduceerd worden veel ruimte biedt voor een democratische inbreng. Die toepassingen bepalen mee hoe onze natuurlijke en sociale omgeving er uit zal zien, hoe wij zullen leven en samenleven, hoe de contouren van onze toekomst er uit zullen zien.
Onderzoekers zijn politici in schapenvacht
Het wetenschaps- en innovatiesysteem gedraagt zich alsof onderzoek geen democratisch draagvlak nodig heeft. Veel onderzoek – en vooral het in academische kringen hoog aangeschreven curiosity driven of fundamenteel onderzoek - vertrekt niet van een helder geformuleerd doel. Het onderzoeksproces begint niet bij een doel – het vraagteken - om vervolgens uit de bestaande kennisbibliotheek alle relevante kennis te plukken en samen te leggen - het antwoord. Het proces verloopt in veel gevallen omgekeerd. Niet: doel zoekt kennis, maar kennis zoekt doel.
Ons onderzoeksysteem is er niet zozeer
om het leven beter te maken
Ons onderzoeksysteem is achterhaald. Het is niet afgestemd op een wereld die verder globaliseert en industrialiseert. Het staat in zijn algemeenheid in dienst van een falend, fataal economisch systeem. Het is niet in eerste instantie bedoeld om het leven op aarde beter en aangenamer te maken.
Moeten we lijdzaam blijven toezien hoe burgers en werknemers zich meer en meer verloren voelen in een wereld die van hen vraagt zich steeds opnieuw en in snel tempo aan te passen aan de grillen van steeds nieuwe technologische veranderingen? Mensen raken ontheemd. Zij verliezen beetje bij beetje de regie over hun leven en de individuele en sociale voldoening van hun hoogsteigen volhardende en/of creatieve inbreng in dienst van hun naasten en het grotere geheel.
Het wordt tijd dat het wetenschaps- en innovatiesysteem zich verpopt tot een systeem waar democratie haar terechte plaats krijgt. Alleen zo kunnen wetenschap en technologie weer in dienst komen te staan van mensenlevens i.p.v. andersom. Een pleidooi voor democratie in onderzoek en ontwikkeling ligt moeilijk in een beroepsgroep die zich beroept op een mythe van neutraliteit. Een mythe die het politieke gehalte ontkent van de vele keuzes die gemaakt worden daar waar beslist wordt over de voorwaarden voor financiering van onderzoek, over de tijd en middelen ter beschikking van onderzoek in de verschillende disciplines. Een beroepsgroep, bovendien, die de diversiteit aan disciplinaire onderzoeksmethodes weigert ernstig te nemen en niet in staat of bereid is om ze wederzijds naar waarde te schatten.
Zoals het in het Engels luidt: scientists are politicians in disguise. Vrij vertaald: onderzoekers zijn politici in schapenvacht.
Tot slot: een systeemutopie
Mijn geloof zou zich kunnen herstellen, mits een aantal voorwaarden:
- dat onderzoekers het politieke gehalte van hun werk erkennen en benoemen;
- dat onderzoeksresultaten voortkomen uit de integratie van een relevante waaier aan disciplinaire en ervaringskennis;
- dat er ruimte gecreëerd wordt voor een democratische inbreng van burgers in de formulering van onderzoeksvragen en –doelen;
- dat onderzoeksdoelen het startpunt, niet het eindpunt van onderzoeksprocessen zijn;
- dat de optelsom van positieve en negatieve ecologische en sociale implicaties een maat worden voor wetenschappelijke en technologische excellentie.
Doctor Marian Deblonde
Zij schreef deze bijdrage op persoonlijke titel
Uw doordachte reacties zijn welkom op het emailadres infoATpala.be
Overname van dit artikel toegelaten voor niet-commerciële en niet-gesubsidieerde organisaties met vermelding van auteur en bron, met weblink. Wij vernemen het graag | Commerciële en/of gesubsidieerde organisaties nemen voor publicatie contact op met info@pala.be
Tot het einde gelezen? En het artikel gewaardeerd?
Dan kan Pala misschien op uw steun rekenen: uw gift is welkom
op rekeningnummer BE66 5230 4091 1443 van Pala vzw – Leuven.
Of we verwelkomen u graag als vaste steungever - klik hier
Een goed artikel? Interessant nieuws? Neem een gratis abonnement op de Pala nieuwsbrief (maximaal 2 maal per maand), dan hoeft u geen enkel artikel te missen. Gebruik daarvoor het inschrijvingsformulier – klik hier