Accueil

Begin van derde, wereldwijde voedselcrisis

Na de twee grote voedselcrises van 1880 en 1930, staan we nu aan het begin van de derde, wereldwijde landbouwcrisis. Aan het woord is Jan Douwe van der Ploeg, hoogleraar Rurale Sociologie aan de Landbouwuniversiteit van Wageningen. We publiceren hier het integrale interview met hem dat verscheen in het boek De Voedselparadox.

Wat we de afgelopen jaren in de wereld hebben kunnen zien zijn stijgende voedselprijzen, slinkende graanvoorraden, voedselrellen en boerenprotesten. Staan we aan de vooravond van een voedselcrisis?

Ja; volgens mij staan we nu aan het begin van de derde, wereldwijde landbouwcrisis. Rond 1880 en 1930 hebben er al twee grote voedselcrises plaatsgevonden.
De crisis van 1880 had vooral te maken met de massale import van goedkope bulkproducten als graan naar Europa. Dat zorgde voor allerlei verdringingseffecten. Een groot deel van Europa schakelde toen over op de productie van hoogwaardige producten als vlees- en tuinbouwproducten.
De crisis van 1930 had vooral te maken met wegvallende koopkracht. Het antwoord daarop was de ontwikkeling van landbouwpolitiek. Op dit moment is er opnieuw sprake van een massale import van goedkope landbouwproducten.
Deze keer gaat het echter niet alleen om goedkope bulkproducten, maar ook om hoogwaardige producten, die hier op de markt gebracht worden. Bijvoorbeeld asperges uit Peru, rundvlees uit Brazilië, kippenvlees uit Thailand, bloemen uit Kenia en melk uit de Oekraïne. Wat vroeger een verdediging vormde voor de Europese landbouw - hoogwaardige producten - komt nu als goedkope import hier binnen.  Tegelijkertijd is er als gevolg van de financiële crisis en de daarmee samenhangende recessie sprake van een afname van koopkracht. Het klassieke antwoord daarop, landbouwpolitiek, is niet meer mogelijk. Die mogelijkheid is weggeliberaliseerd. Daar komt bij dat kredieten fors duurder zullen worden, ook in de landbouw.

In uw boek 'The New Peasantries' introduceert u het begrip 'Empire'. Waar staat dit voor?  

Een Empire is een imperium. Een voedselimperium is op de allereerste plaats een wereldwijd netwerk, dat de productie, verwerking, distributie en consumptie van voedsel zo veel mogelijk reguleert. Een groot deel van deze imperia is tot stand gekomen via een razendsnelle expansie, gefinancierd met kredieten. Er moet zoveel mogelijk worden verdiend om die kredieten terug te kunnen betalen. Er wordt veel waarde aan het lokale onttrokken; en die waarde wordt geconcentreerd in het centrum van het imperium. Wat naar de buitenkant stroomt - naar producenten, distributeurs, etc. - is verhoudingsgewijs maar mondjesmaat.

Omdat deze imperia wereldwijd opereren en vanuit een centraal punt hun zaken regelen, wordt er gewerkt met steeds dezelfde soort van standaardoplossingen, Of het nu gaat om de productie of de verwerking of distributie van voedsel: men legt overal eendere regels op waaraan lokaal moet worden voldaan, terwijl die vaak slecht harmoniëren met de lokale ecosystemen. Met de specificiteit van velden, dieren, mensen en de geografie wordt weinig rekening gehouden. De huidige imperia zijn bij uitstek onduurzaam. Het overal opleggen van eendere regels, waaraan lokaal moet worden voldaan: dat schakelt de eigen verantwoordelijkheid van mensen voor een belangrijk deel uit. Het tast ook het vermogen aan om de eigen situatie te verbeteren. Maar dat doet er niet toe. De macht van een imperium moet er juist toe leiden, dat zoveel mogelijk producenten en consumenten afhankelijk zijn van het imperium en zich daarnaar gedragen.

U noemt deze voedselimperia in uw boek 'vampieren'. Kunt u verduidelijken wat u hiermee bedoelt?

Ja, de huidige imperia handelen tot op zekere hoogte als een soort vampieren. Dat is ook wat ik in Peru, in Catacaos, heb zien gebeuren. De kust van Peru is een extreem droog woestijngebied, dat wordt doorkruist door een aantal rivieren, waarlangs er geïrrigeerde landbouw is (irrigatie is de kunstmatige winning en verdeling van water; red.). Water is er bij uitstek schaars. En wat zien we? Grote gedeelten van de Peruaanse kust zijn inmiddels gespecialiseerd in het telen van asperges en soortgelijke producten, die met een jumbojet naar Europa worden gevlogen. Asperges is biologisch bezien niet veel meer dan verpakt water met een aparte smaak, dat in cellen zit ingepakt. Vanuit een van de meest droge gebieden ter wereld wordt dus een deel van het heel schaarse water naar Europa geëxporteerd.
Als dat in Peru ontwikkeling zou brengen, zou het misschien nog tot daar aan toe zijn. Maar realiteit is, dat het in Peru leidt tot harde sociaal-economische uitbuiting, tot het buitenspel zetten van boerengemeenschappen. Boeren, die in de loop van de tijd hebben bewezen de streek met hun producten tot ontwikkeling te kunnen brengen, worden als zijnde irrelevant gewoon opzij geschoven.
Een derde punt: het geheel gaat gepaard met een rücksichtsloze ecologische ontwrichting, ook een vorm van vampirisme. Er wordt volop geïrrigeerd omwille van de asperges, maar niet gedraineerd (drainage is de afvoer van water met het oog op het voorkomen van te grote zoutconcentraties in de bodem; red.). Over een jaar of zeven verzilt al die grond, om vervolgens te worden afgeschreven. Voor dit soort 'hit and run' industrieën is dat geen probleem. Ze schuiven gewoon op naar andere gebieden!

Je zou toch veronderstellen dat dit soort ontwikkelingen opvalt? Maar het lijkt niet te worden gesignaleerd. Heeft u daar een verklaring voor?

Laat ik beginnen met te zeggen, dat ook mij dit erg verbaast. Het lijkt wel alsof het om weggestopte, verborgen realiteiten gaat. Ik denk dat dit voor een belangrijk deel komt omdat er in toenemende mate een afstandelijke, virtuele wereld gecreëerd wordt, die allerlei zaken, die we liever niet zien, verhult, en aansprekende formules daarvoor in de plaats stelt. In het debat over het wereldvoedselvraagstuk wordt er bijvoorbeeld gezegd, dat de wetenschap nog gigantische technologische mogelijkheden heeft om de voedselproductiviteit te verhogen en dat, als we die maar verder perfectioneren en meer landbouwkundig onderzoek doen, het wel goed komt. Prima allemaal. Maar dringt het dan niet door, dat dit niet het echte probleem is?
Neem het voorbeeld van Catacaos in Peru. Je hebt er velden en daarnaast wonen boerenfamilies. Deze hebben honger en zouden deze velden dolgraag bewerken. Maar dat kunnen ze niet. Niet omdat ze niet beschikken over de nodige kennis of omdat er niet genoeg landbouwkundig onderzoek zou zijn. Nee; dat komt omdat ze geen water krijgen. Dat wordt namelijk afgetapt voor de aspergevelden. En als ze al water krijgen, dan krijgen ze geen kredieten. Mochten ze al kunnen produceren, dan kunnen ze hun producten niet afzetten, omdat ze te maken hebben met een sterk monopolistische controle over de markten. Als ze voor de lokale markt zouden willen produceren, dan kunnen ze dat wel vergeten; want ze moeten concurreren met producten uit de Verenigde Staten of elders, die veel goedkoper zijn. Mensen krijgen geen kansen: dáár ligt het probleem.

In de debatten over de wereldvoedselsituatie en eventuele voedseltekorten valt niet één keer het woord boer. De debatten gaan niet over de boer, die het voedsel zou moeten produceren. We hebben een abstracte, virtuele wereld gecreëerd, waarmee het onderwerp voor onszelf en in de discussies en het politieke betoog hanteerbaar lijkt. Maar een aantal essentiële punten - fricties, pijnlijke punten, dwarse visies - zijn uit het beeld weggepoetst. Dat is ook in Nederland te merken. We hebben voor onszelf een abstract beeld van een boer gecreëerd. Op het niveau van het landbouwbeleid levert dat een weliswaar comfortabel beeld op, maar het staat in geen enkele relatie meer tot de werkelijke boer. Die is uit het beeld verdwenen. Ik denk dat we hier te maken hebben met een van die loden absurditeiten, die onze tijd zo kenmerkt. Men ontwikkelt schema's en technologieën en artefacten (resultaten van experimenten, die niet voortkomen uit het onderzochte verschijnsel, maar uit de onderzoeksopzet; red.), en legt die vervolgens op lokale situaties. Terwijl … door de eeuwen heen heeft men in lokale situaties al allerlei knappe oplossingen gevonden, rekening houdend met de plaatselijke realiteit, en die verder vervolmaakt. Neem de rijstpolders in West-Afrika of Guinee-Bissau, de rijstvelden in de Filippijnen of de aardappelproductie in Peru.

Wat er is gebeurd, is, dat we de afgelopen 3-4 decennia de landbouw wereldwijd afhankelijk hebben gemaakt van de markten. Landbouw meer tot een marktfenomeen maken; dat was vooruitgang volgens de ontwikkelingseconomie en -theorie. Men heeft alleen niet stilgestaan bij het feit dat 'de markt' tot op zekere hoogte een abstractie is, en dat er binnen de markt vaak heel grote partijen opereren, die een enorme macht vertegenwoordigen. Met de nadruk op dat marktdenken is de landbouw sterk ondergeschikt gemaakt aan de voedselimperia, die er zijn ontstaan. Maar in de door ons geconstrueerde abstracte werkelijkheid bestaan dit soort imperia helemaal niet. Nee, in ons beeld zijn er alleen brave voedselconcerns, die zich zeer bekommeren om people, planet en profit!

U noemt Empire-achtige voedselconcerns ook wel 'reuzen met lemen voeten'. Hoe moeten we dit zien?

Grote voedselconcerns zoals bijvoorbeeld Parmalat of Albert Heijn zijn ontstaan vanuit een razendsnelle expansie, door het overnemen van bestaande bedrijven en die te plaatsen in een breder geheel in de vorm van een soort netwerk. Dat heeft men kunnen doen door gebruik te maken van het kredietmechanisme; met geleend geld dus. Tegelijkertijd zie je dat dit soort concerns behoorlijk kwetsbaar is. Albert Heijn bijvoorbeeld is enkele jaren geleden bijna failliet gegaan; Parmalat zelfs helemaal. De basis is fragiel. Als er maar iéts fout gaat, dan ontstaat er al snel een soort van sneeuwbaleffect. De huidige financiële crisis wortelt voor een belangrijk deel in de gigantische expansie van allerlei imperia, die met geleend geld zijn gefinancierd en waar geen reële waarde tegenover staat.

En wat betekent dit voor de landbouw?

Je hebt wat ik noem het ondernemerssegment in de landbouw. Dit kenmerkt zich door een hoge marktafhankelijkheid. Wat je nu ziet, is dat met name deze bedrijven in de problemen komen. Ze hebben te maken met hoge kosten en worden geconfronteerd met relatief steeds lagere en fluctuerende opbrengsten. Er moet veel 'input' worden aangekocht: voer, zaad, meststoffen, energie. Doordat ze in sterke mate met leningen gefinancierd zijn, hebben ze daarnaast hoge financieringslasten. De ironie van de situatie is, dat het typische boerenbedrijf, dat we van oudsher kennen en dat behoorlijk zelfstandig is, op dit moment in absolute zin meer opbrengt dan een ondernemersbedrijf, dat twee keer zo groot is. Volgens 'het handboek economie' zou het eigenlijk net andersom moeten zijn. Maar zo werkt het niet meer. Deze grote bedrijven zijn in een fuik gelopen. Ze hebben niet meer de flexibiliteit om snel in te spelen op veranderingen.
Laat ik het voorbeeld nemen van de koe. Koeien worden zo gefokt, dat ze voor een hoge productie kunnen zorgen. Maar feit is ook: daar is veel krachtvoer voor nodig, voer met een hoge energetische waarde en een hoog gehalte aan eiwit. Als deze grote bedrijven het voer, dat ze nu aan hun koeien voeren, zouden moeten gaan aanpassen - bijvoorbeeld omdat het - zoals nu - te duur is en de melk te weinig opbrengt - dan redden die koeien het niet. Ze zijn 'gebouwd' op krachtvoer; ze zijn ernaar gemoduleerd. De afhankelijkheid van dit specifieke krachtvoer zit als het ware in de natuur van deze beesten ingebouwd. Zo ook kippen. Wie kent niet het fenomeen van 'de plofkip'? En wat is nu het kardinale punt? Het is eigenlijk te absurd voor woorden, maar een groot deel van de met leningen gefinancierde ondernemerslandbouw zal in de toekomst stoppen met produceren. In Italië, in de Po-vlakte, heeft dit fenomeen zich al voorgedaan. Dit na verloop van tijd stoppen, zit in de aard van dit soort bedrijven ingebakken. Alles draait enkel om korte termijn belangen. De sociaal economische ordening is zo, dat, juist op het moment dat er een productieverhoging nodig is, hele delen van het systeem doelbewust zullen worden gedeactiveerd. Terwijl aan andere delen, de Afrikaanse landbouw bijvoorbeeld, waar dit alles nog niet zo het geval is, de middelen niet worden gegeven om zich te kunnen ontwikkelen. Het geheel zo overziend, kun je niet anders zeggen dan dat er sprake is van een systeem van 'georganiseerde onverantwoordelijkheid'.

Het aardige is, dat China heel duidelijk een alternatief laat zien voor het nog gangbare ontwikkelingsdenken. Sinds het midden van de jaren vijftig laat de landbouwproductie in  China een onafgebroken agrarische groei zien op een min of meer gelijkblijvende hoeveelheid grond. Het gaat hier om een intensivering van de landbouw en een groei van de productie, in belangrijke mate aangedreven door kleine boeren. In vrijwel alle wetenschappelijke theorieën wordt dit neergezet als een onmogelijkheid. Kleine boeren kunnen geen ontwikkeling brengen, is de redenering. Feit is in 1980 leefden er in China nog zo'n 600 miljoen mensen onder de armoedegrens. Nu zijn dat er minder dan 10 miljoen: een enorme daling. In Afrika - dat de speeltuin is geweest van veel Westerse ontwikkelingsstrategieën - zien we exact het omgekeerde. Daar is het aantal mensen dat in extreme armoede leeft in dezelfde periode in absolute zin zelfs gestegen.

In Nederland merken we als consument nauwelijks iets van een voedselcrisis. Waarom zouden mensen zich hier druk maken?

Nee, we merken er hier inderdaad nauwelijks iets van. Het brood en een aantal andere producten wordt alleen even wat duurder. Daar mopperen de mensen misschien wat over, maar dan komen er een paar deskundigen aan het woord met geruststellende woorden; en dan wordt er weer overgegaan tot de orde van de dag. Maar het zou goed zijn als we ons zouden realiseren, dat zaken onverwacht ook een heel andere wending kunnen nemen. Zouden we dat niet geleerd moeten hebben van de huidige financiële crisis? Ook economen lijken niet goed te begrijpen wat er gebeurt en hoe verreikend dit alles zal zijn en wat de consequenties ervan zullen zijn. Als we de financiële crisis doortrekken naar het wereldvoedselvraagstuk, dan wordt duidelijk, dat, als de voedselimperia, waar we het hier over hebben, in de problemen komen, de gevolgen niet te overzien zullen zijn.

Of stel, dat de eiwitstroom - de invoer van soja, maïs, tarwe en noem maar op - vanuit de Derde Wereld naar Europa stilvalt. Dat zal een keten aan consequenties tot gevolg hebben. Opeens zullen mensen gaan beseffen, dat het voedsel, dat ze gewend zijn te eten er gewoon niet meer is; of ze er nu wel of niet veel voor willen betalen,. Op het gebied van energie hebben we al een gelijksoortig signaal gehad toen de Oekraïne de toevoer van gas uit Rusland naar Europa dreigde stop te zetten. Alleen al bij het gerucht was de wereld al te klein! Welnu; het valt niet uit te sluiten dat we ook bij voedsel met iets dergelijks te maken krijgen. En dat het dan niet bij een gerucht blijft.

We hebben al kunnen zien, dat een aantal voedselexporterende landen hun eigen landbouw zijn gaan beschermen.

Ja; en dat is natuurlijk ook heel verstandig. Wereldwijd is er een heel zinnig debat gevoerd over voedselsoevereiniteit. Daarbij gaat men er van uit, dat elk land de plicht heeft - maar ook de mogelijkheid moet hebben - om de voedselvoorziening met behulp van de eigen landbouw in belangrijke mate zelf te schragen. Dat betekent niet dat er wordt gekozen voor autarkie, voor complete zelfvoorziening. Het betekent wel, dat het evenwicht tussen productie en consumptie opnieuw moet worden gedefinieerd voorbij het niveau van een globale wereldmarkt. We weten immers dat het marktmechanisme, zeker zoals het nu werkt, op de lange duur geen zekerheid biedt. In ieder geval zal het tot veel ontwrichting leiden. En het kent al een heel hoge prijs; onder andere een permanente ontwrichting in de Derde Wereld.

Er zijn tekenen, die erop wijzen dat de situatie wel eens snel zou kunnen veranderen. Neem bijvoorbeeld Brazilië. Brazilië is een agrarische exporteur van formaat. Tegelijkertijd heeft in dit land 60% van de bevolking te maken met een eenzijdig voedingspatroon. Daarnaast zie je dat miljoenen mensen in Brazilië staan te trappelen om terug te keren naar het platteland; omdat het ze niet lukt in de krottenwijken van de steden een bestaan op te bouwen. Alleen al deze twee interne factoren samen maken, dat de landbouw een meer op de nationale behoeften gerichte wending zou kunnen gaan nemen. Een keuze dus voor een situatie van meer voedselsoevereiniteit, voor meer evenwichtige voeding voor de bevolking en een bedrijfsmodel, dat vooral gericht is op gezins-, op boerenlandbouw: een landbouw dus die inkomen en werkgelegenheid genereert voor de eigen bevolking en deze ook een aantrekkelijker toekomstperspectief biedt. Een landbouwmodel ook, waarbij het geld in de gemeenschap blijft en niet wegvloeit naar het buitenland. Dit soort interne factoren zou wel eens voldoende kunnen blijken voor het in gang zetten van zodanige veranderingen in Brazilië, dat die in Europa een schokgolf kunnen veroorzaken. Zo bezien is die hele eiwitstroom vanuit de Derde Wereld, waarvan nu sprake is, bijna een infuus waar Europa aan ligt.

Hoe zit het in Nederland met het evenwicht op voedselgebied?

In Nederland is de situatie in feite rampzalig. Als we toe zouden moeten naar voedselsoevereiniteit en dus ons eigen brood zouden moeten produceren, dan zou alleen dat al een gigantische herschikking vragen van alle landbouwgrond in Nederland. Onze velden zouden er compleet anders uitzien. Daar komt bij, dat van onze zuivelproductie zo'n 60% de grens over gaat. Voor varkens- en kippenvlees is dit zelfs 80 tot 90%. Nu kunnen we dat streven naar voedselsoevereiniteit wel wat wijder trekken; dan praten we over een gebied zo groot als Noordwest-Europa. Feit blijft echter, dat de huidige productie en consumptie in Nederland het tegendeel vertegenwoordigt van wat een adequate balans genoemd zou kunnen worden. Wat hier wordt geproduceerd, is bij lange na niet wat hier wordt gegeten. Deze disbalans heeft ook structurele consequenties. Om een voorbeeld te geven: het Nederlandse platteland zit met een hardnekkig duurzaamheidsprobleem. Nederland levert een hoge bijdrage aan CO2-uitstoot. Veel grondstoffen komen weliswaar van elders, maar de restproducten blijven wel hier achter als mest en ammoniak en zure regen.

U zegt in feite: zodra de toevoer van producten stagneert, die wij massaal uit het buitenland hier naartoe halen, krijgen wij het hier in Nederland moeilijk. En niet alleen met onze export. We komen ook in de knel met de voedselvoorziening voor de eigen bevolking. Omdat wat hier wordt geproduceerd nogal eenzijdig is.

Ja, er is in ons land sprake van een heel eenzijdige voedselproductie. Het is goed om daar op te wijzen. Om het een beetje vierkant te zeggen: we gaan knorren als we de varkens die hier geproduceerd worden allemaal zelf moeten gaan opeten. Er is trouwens sprake van een dubbel gevaar. Niet alleen kan de situatie ontstaan, dat we wat we hier produceren aan de straatstenen niet kwijt kunnen. het zou daarnaast ook nog wel eens zo kunnen zijn, dat wat we zelf aan voedsel nodig hebben niet meer aangevoerd kunnen krijgen.

Pleit dat niet voor het resoluut inslaan van een andere weg?

Zeker. Maar het is volgens mij een illusie om te denken dat we onder de huidige politieke omstandigheden veel aan de situatie zouden kunnen veranderen. De Nederlandse politiek houdt streng vast aan de neoliberale grondbeginselen. Het enige wat wel kan - een collega van mij, Henriëtte Friedman, heeft dat treffend omschreven - is, dat we domeinen van relatieve zelfregulering creëren, waar alternatieven tot ontwikkeling worden gebracht. Het interessante is, dat als je dit beeld hanteert je daarmee aan mensen een heel andere lezing van de wereld kunt meegeven. Als er bijvoorbeeld over de biologische landbouw wordt gesproken, dan zeggen mensen: "dat is maar 2%; dat stelt niks voor; daar verander je de Nederlandse landbouw niet mee". Nee inderdaad, dat klopt. Maar toch is het belangrijk, dat die 2% er is en dat we meer gaan inzien, dat die 2% zeer succesvol is. We moeten er anders naar gaan kijken; het gaan zien als een beeld dat aangeeft, dat het ook anders kan. Neem de opbloei van streekproducten, de opkomst van boerderijwinkels, allianties tussen biologische boeren en consumenten, enz. Dit soort alternatieven is juist heel succesvol, juist omdat deze boeren er in slagen om in de bestaande situatie geworteld en overeind te blijven, terwijl ze tegelijkertijd een belofte in zich dragen. Het is belangrijk om over dit soort alternatieven te beschikken. Komt er dan een crisis, dan zullen we zien, dat er dan wél een sprong gemaakt kan worden.

Hoe ziet het boerenbedrijf van de toekomst er volgens u uit?

Ik denk, dat vanuit de verwarring die er nu heerst een nieuwe boerenstand ontstaat, die in sterke mate waarden in zich verenigt als autonomie, deelhebber zijn in bredere zin aan de samenleving, aandacht voor het lokale en duurzaamheid. Boeren ook die een bepaalde trots uitstralen; omdat ze de overtuiging hebben, dat ze hun voedsel produceren op een betere manier, met meer zorg en aandacht voor de natuur. Boeren, die niet meer als een soort semi-lijfeigene door het leven hoeven te gaan, maar verknocht kunnen zijn aan hun werk en tegelijkertijd toch oog kunnen hebben voor andere belangen, die in de samenleving spelen.  

Door de eeuwen heen zijn boerenbedrijven altijd polyvalent (meerdere waarden vertegenwoordigend; red.) geweest. Ik was een tijdje geleden met een groep studenten op bezoek op een boerderij in Twente, waar de boer over de geschiedenis van zijn bedrijf vertelde. Rond 1300 lag die boerderij aan een doorwaadbare plaats aan een rivier. Er kwam dus veel verkeer langs. Van oudsher was er een taveerne aan die boerderij gekoppeld. Reizigers konden hier eten en hun paarden verversen. Mensen konden er niet alleen aardappelen met spek krijgen, maar voor de paarden was er ook lokaal geteelde haver. Het boerenbedrijf was vervlochten met de lokale behoeften. In die zin was het polyvalent. Het is alsof deze polyvalentie opnieuw wordt ontdekt. Het neemt in deze tijd de gedaante aan van bijvoorbeeld boerderijcampings en zorgboerderijen. Er ontstaan nieuwe netwerken, nieuwe identiteiten. Het is een antwoord op de extreme afhankelijkheid van voedselimperia, die het boerderijbedrijf beperken tot slechts één functie, namelijk de zo goedkoop mogelijke aanlevering van voedsel, bestemd voor grootschalige industriële verwerking. 

Is dit niet ook een pleidooi voor een terugkeer naar de menselijke maat?

Absoluut, maar dan niet in de zin van teruggrijpen naar de simpele dingen van vroeger. Nee, het zoeken naar de menselijke maat is een niéuw antwoord op een modern probleem, dat niet met de huidige moderne middelen opgelost kan worden. Er moeten niéuwe oplossingen gevonden worden. En daarbij is de menselijke maat een belangrijk criterium. Je merkt dat ook in het dagelijkse leven. Voor mensen is het belangrijk om erbij te horen, zich ergens mee te kunnen identificeren, zich op hun plaats te kunnen voelen en zich erkend te weten. Deze 'sense of belonging', zoals dit in de sociale wetenschappen genoemd wordt, vormt een sterke drijfveer voor mensen, een drijfveer om nieuwe vormen van menselijke maat te ontwikkelen.

Wat kan er gedaan worden om de door u geschetste alternatieven dichterbij te brengen en de waarden waarop u doelt kracht bij te zetten?

In principe heel veel. Al de dingen waar we nu over praten. De verschuivingen in de Derde Wereldlandbouw in de richting van kleinschalige gezinslandbouw, zoals wordt voorgestaan door bijvoorbeeld MST, de beweging voor boeren zonder land, een enorm sterke en wijdverbreide beweging. Het opbouwen van een nieuwe polyvalente landbouw hier in Europa. Het opbouwen en ondersteunen van de biologische landbouw. Maar ook kleinere dingen. Een tijdje geleden waren er tijdens de Week van de Smaak jonge mensen te gast, die bakker wilden worden. Ze wilden af van de kant en klare meelmixen uit de fabriek en zagen het als een uitdaging om het beste graan te gebruiken en om de beste manieren te vinden om brood te bewerken. Uiteindelijk vinden mensen het toch plezierig om kwaliteit te ervaren op het niveau van hun eigen werk en daar een zekere zeggenschap over te hebben. Mensen willen iets mee opbouwen, dat in zekere zin een expressie vormt van henzelf; iets waar ze zich bij thuis voelen en waar ze trots op kunnen zijn!


Dit interview is één van de 13 interviews uit het boek De Voedselparadox. Voor meer info en bestellen van dit boek, klik hier
http://pala.be/nl/product/de-voedselparadox

Regio's: 

Lees ook