Accueil

Een geschiedenis van de toekomst. Waar is het werk van Philips Hasselt naartoe?

Op 3 december 2002 krijgen de 1400 werknemers van Philips Hasselt te horen dat hun vestiging sluit. Tot in Hongarije, tot in China zoekt televisiemaker Dirk Barrez waar hun jobs naartoe zijn gegaan. Bedrijven verdelen door delocalisaties het werk over heel de wereld, en soms is dat een pijnlijk proces. Prangende vragen over onze toekomst dringen zich op. Waar zullen wij werken? Kunnen onze welvaartstaten overleven in een globale economie? En hoe de welvaart in heel de wereld verzekeren?

‘Je voelt je machteloos, gewoon machteloos. Ik wil dat eigenlijk niet meer zien, dat is voorbij.’ Samen met vier andere voormalige werknemers van Philips Hasselt bekijkt Carine Put televisiebeelden over het einde van hun fabriek. Eerst zagen ze de massaproductie verdwijnen, daarna alles.
Het blijft vreemd dat het zover kon komen. Vijftig jaar geleden is hun fabriek klaargestoomd om te produceren en te exporteren, platenspelers en nog veel meer. ‘We werkten ooit met meer dan 5000 mensen’, herinnert Johnny Nijs zich, met een Philipscarrière van dertig jaar. ‘Cassetterecorders, dat is een uitvinding van Philips Hasselt’, vult Xavier Sanz-Dreesen aan, ‘later is hier ook de cd ontwikkeld.’ Waarna Albert Mouchaers: ‘En het allerlaatste apparaat wat we ontwikkeld en gemaakt hebben is de dvd.’ Ze hebben hun huiswerk gemaakt, een rijke oogst aan apparaten bedekt de tafel, allemaal ‘made in Hasselt’.
Decennialang was Hasselt een wereldkenniscentrum. De vroegere massaproductie ging weg. Maar de ontwikkeling van nieuwe commerciële topproducten zou de toekomst verzekeren, met enkel nog een aanloopproductie, de zogenaamde pilootlijnen.
Bij het begin van deze eeuw raakte die dynamiek echter verstoord. ‘Het was een grote verrassing’, zegt Albert, ‘toen ook delen van de ontwikkeling weggedragen werden naar het buitenland. Dat was de grote doodsteek want we kregen geen kans meer om nieuwe producten te ontwikkelen.’
‘Kennis is er over de wereld’, merkt Johnny laconiek op.
Marc Deckers is nog altijd kwaad: ‘Hasselt is voor een groot stuk dichtgegaan door slecht management dat niet voor de zaak heeft gevochten, enkel voor zichzelf. Als het slecht gaat ligt een werknemer aan de deur. Maar een manager, die wordt overgeplaatst.’

‘De machines die je nodig hebt kun je op een week tijd verhuizen’
Frits Schuitema is de voorzitter van Philips België. We treffen hem in zijn bureau nabij het Brusselse Zuidstation: ‘De woede van wie zijn werk verliest is begrijpelijk. Als je de cijfers kent over een langere periode, weet je dat er geen keuze was. We leverden aan de PC industrie waar een extreme concurrentie heerst. Wie in dergelijke ratrace ook maar een klein beetje achterloopt, duikt diep in het rood en dan is die achterstand vrijwel niet meer in te halen.
De anciens van Hasselt weten het maar al te goed. ‘Vroeger was West-Europa het Mekka van onze industrie’, aldus Johnny, ‘maar door de toegenomen communicatiemogelijkheden is de ganse wereld zo klein geworden dat je over de hele aardbol dezelfde activiteiten kunt laten doen.’ ‘Dat is nu globalisering’, weet Albert, ‘door die kleinere wereld is er een moordende concurrentie ontstaan.’
De Philipstopman spreekt hem niet tegen: ‘In een speerpuntindustrie kan je geweldige hits scoren maar elk foutje, elke vertraging wordt genadeloos afgestraft. Daar komt bij dat de industriële tak waarin Hasselt zat -  elektronica, cd, dvd – zich concentreerde in Azië.’

Hoe die concurrentie wordt uitgevochten, hoe en waarom het werk de wereld rond verhuist, daarover spreekt Johnny uit ervaring: ‘Ongeveer in 1995 zijn we begonnen de massaproductie naar Polen en Hongarije te brengen, puur wegens de loonkost. Een werknemer in Hongarije verdient vijf à zes keer minder en de opleiding is evengoed. Universitairen zijn relatief duurder maar daar heb je er niet zoveel van nodig om een fabriek te doen draaien. Voor de rest heb je machines nodig, en die kun je tegenwoordig op een week tijd verhuizen. Ze zijn ervoor geconstrueerd, je zet ze op een zware truck en je rijdt ermee de wereld rond.’

‘Ik weet dat ik mijn werk kwijt ben, en zij nog niet’
Samen met Albert en nog meer collega’s bezocht Carine de Hongaarse zusterfabriek in 1998: ‘Er werkten toen 3000 mensen, en wat we zagen was een kopie van Hasselt’.
Zoveel jaren later reist Carine opnieuw naar Hongarije, we reizen mee. Ze is nieuwsgierig naar wat er nu nog wordt gemaakt en welke productie er weg is, of welke er nog weg gaat. Van Wenen is het niet ver meer rijden tot de Hongaarse grens. Zowat vijftig kilometer verder richting Boedapest ligt Györ, een stad waar de oude industrie diepe littekens heeft nagelaten. Paul Kravitz kan er van meespreken, hij rijdt met ons mee het mooie centrum uit: ‘Zie je, vele fabrieken zijn dicht, vele andere hebben het grootste deel van hun personeel ontslagen. Raba, genoemd naar de rivier die hier stroomt, was de economische trots. Ooit werkten er éénentwintigduizend mensen, nu amper nog tweeduizend vijfhonderd.’
Even verderop toont hij van op een brug de nieuwe uitgestrekte industrieterreinen die de oplossing brengen: ‘Tientallen buitenlandse bedrijven komen er op af, voor de lage lonen, de vrij goed opgeleide mensen, de goede infrastructuur, natuurlijk voor de belastingvrijstellingen en ook omdat vakbonden hier niet echt aangemoedigd worden.’
We hebben afgesproken met Julika Kovacs en Judit Jakab, twee vakbondsafgevaardigden. Niet dat de vakbond veel voorstelt bij Philips Hongarije. Hij telt slechts een zeventigtal leden terwijl er toch 2 à 3000 mensen werken, bijna allemaal vrouwen. De productie piekt en daalt en daarmee ook het aantal werkneemsters waarvan velen slechts een tijdelijk contract hebben. Judit steekt van wal: ‘Onze werkomstandigheden zijn sinds 1998 merkelijk verbeterd, we kregen airco, een cafetaria, rookruimte, douches, kleedkamers en betere stoelen. In zeven jaar is het basisloon verdubbeld en we krijgen nu ook toeslag voor onregelmatige prestaties.’ Julika neemt het minder goede nieuws voor haar rekening: ‘Ik verdien 320 euro netto, net genoeg om alle rekeningen te betalen. Mijn dochter studeert aan de hogeschool en als ik ook die kosten heb betaald, is al mijn geld op.’ En dan vertelt ze het echt slechte nieuws: ‘Eigenlijk is de toekomst van de fabriek maar twee jaar verzekerd. De cd productie is al verhuisd naar Oekraïne. En we hebben gehoord dat Philips ook productie naar China wil verhuizen. Nu werken er in Györ 2800 mensen, eind 2005 zullen dat er nog maar 1500 zijn, amper de helft.’
Carine kan een gevoel van herkenning niet onderdrukken, volgens haar is het duidelijk: ‘Men laat de medewerkers de hele tijd in onzekerheid maar het werk gaat hier toch weg, dat hoor je goed genoeg’. Aan het management kunnen we het jammer genoeg niet vragen, we zijn niet welkom ondanks de vraag van Philips België.
’s Avonds, als het donker is, rijden we nogmaals langs de fabriek, de werkhallen zijn goed verlicht. Carine telt de productielijnen, is verbaasd dat de werkneemsters dichter bij mekaar zitten dan in Hasselt: ‘Het is raar om dat te zien… ik weet dat ik mijn werk kwijt ben, en zij nog niet.’ Op de terugweg naar België wordt haar commentaar niet vrolijker: ‘Ze weten zelfs niet wat een Europese ondernemingsraad is. Hoe wil je dat we zo aan een sociaal Europa geraken?’

‘Op loonkosten kunnen we niet concurreren met Oost-Europa of China’
In België reageert Johnny Nijs niet echt verbaasd: ‘West-Hongarije, dat was al een dure streek aan het worden. Dan zijn we richting Roemenië en Oekraïne getrokken, daar zijn de lonen bijna de helft lager. Als ze nog iets verder gaan, zit je in Roemenië, dan zijn ze nog eens de helft. Dus je voelt, we zitten niet op het einde van de rit.’
Terwijl hij een dvd apparaat openlegt en de lees- en schrijfkop aanwijst, vertelt Xavier dat de productie ervan nu in Sjanghai gebeurt.
‘Op loonkosten moeten we niet de illusie hebben dat we kunnen concurreren met die landen, beaamt Philips topman Schuitema, ‘met een aantal Oost-Europese landen spreek je over een verhouding van 1 op 10, met China spreek je over nog meer.’

En dus wordt het tijd om ook naar China te trekken, eerst naar Sjanghai, Philips achterna. Dat dit in weinige jaren tot een volledig vernieuwde megastad is uitgebouwd, het is een bekend verhaal. We laten de uitdijende zee van torengebouwen van het ‘oude’ centrum achter ons, doorkruisen het nieuwe centrum Pudong en belanden uiteindelijk in de vrijhandelszone Wai Gao Qiao, aangegeven door enkele grote bogen over de brede wegen en een toegangspoort. Hier is Philips Optical Storage gevestigd, gastheer Heinz Esser stelt ons het bedrijf voor. Deze fabriek werkt sinds de start in 1996 dag en nacht, de week rond. In drukke periodes werken er bijna 4000 mensen, in het laagseizoen 2000 tot 2500. Dat zijn ook hier bijna allemaal vrouwen, bij de ploegenwissels zie je ze massaal met de fiets aankomen en vertrekken, op en neer naar de slaapzalen verderop. De meeste werkneemsters komen uit het binnenland om hier enkele jaren te werken.
Danny Ceunen vergezelt ons naar de productielijnen. We ontdekken wat we zoeken, een machine waarvan de opschriften aangeven dat ze uit Hasselt komt: ‘Deze lijn is in Hasselt ontwikkeld in 1989 en heeft er gedraaid tot in 2001, dan is ze naar Sjanghai verhuisd’, licht Danny toe, ‘dit is nog het enige wat overblijft van Hasselt’.
Intussen werken de Chinese werkneemsters naarstig door. Dat doen ze veertig uur per week, voor zeventig euro netto per maand. Heinz beklemtoont dat niet enkel de loonkost telt: ‘Voor de productie zoeken we niet alleen naar de goedkoopste handjes maar kijken we naar de integrale kost. Waar zitten onze leveranciers, waar zit ik dicht bij de markt en waar is er kennis omheen om de productie te ondersteunen?’ Tracy Chen en James Zhang behoren tot dat ondersteunend leidinggevend personeel. Ze zijn er gerust in wanneer ik hen de vraag stel of Philips niet opnieuw zal verhuizen naar waar het nog goedkoper produceren is: ‘Als we concurrentieel zijn, is daar geen reden voor. We zijn heel dicht bij onze klanten, dus waarom zouden ze elders gaan?’
Misschien kunnen ze toch beter meeluisteren naar Heinz: ‘Ik denk dat de volgende trend is dat er niet meer in Shanghai wordt geproduceerd, maar verder landinwaarts in China en in andere lageloonlanden in Azië. Er zijn er nog veel, Vietnam, Cambodja.’

‘We moeten onszelf beconcurreren met onze eigen sociale zekerheid, dat is oneerlijk’
Op het thuisfront heeft Marc Deckers er geen goed oog in: ‘Er zijn geen sociale voorzieningen. Er is geen sociale zekerheid. Men neemt mensen aan, zijn ze te duur dan worden ze afgedankt. Van Hongarije naar Sjanghai, van Sjanghai naar een ander. Ik herinner mij als jonge vakbondsafgevaardigde, dat we bezoek hadden uit de Filippijnen en Brazilië en als vakbond beweerden wij, we moeten de mensen werk geven zodat ze op hetzelfde welvaartsniveau komen. Ik ben nu dertig jaar verder en de mensen hebben het er nog even slecht. En eigenlijk moeten wij concurreren met onze sociale zekerheid tegen mensen die geen sociale zekerheid hebben. Dat maakt ons duur, maar het is oneerlijke concurrentie.’ Albert Mouchaers drijft de redenering verder: ‘Er zijn geen vakbonden en dus is er geen enkele druk. Volgens mij willen ze de levensstandaard laag houden, zoveel te rijker wordt het grote kapitaal.’
‘Ja’, antwoordt Johnny Nijs, ‘maar je zal daar toch moeten mee leven. Een multinational bestaat om winst te maken.’ En om winst te kunnen maken moet je er voor zorgen niet uit de markt te verdwijnen, merkt Schuitema op: ‘Nu al produceert China tweederde van de dvd spelers, dat is werkelijk dominant, en is het de grootste producent van gsm’s en kleurentelevisies. Als Philips een globaal bedrijf wil zijn en als wij onze positie ten opzichte van onze grote concurrenten willen handhaven dan moet je in China zitten.’ De verschuiving van het economische zwaartepunt op onze aarde richting Azië speelt een belangrijke rol. Meer dan de helft van alle mensen woont er, dat is nu al een immense afzetmarkt die snel veel groter wordt dan de Europese of de Noordamerikaanse.

‘Spitstechnologie is de toekomst… maar zeker ben je nooit’
Als China voor bijna de hele wereld produceert, is er dan nog werk voor Europa? Niet altijd verloopt het zoals in Hasselt, ook niet bij Philips. Zo vertelt de lichtfabriek in Turnhout een ander verhaal. Enkele duizenden mensen maken er volop lampen voor voetbalstadions, winkels, serres, projectoren. Met zijn hoogwaardige gasontladingslampen is Turnhout koploper in de wereld. Als we directeur Henk Coppens ontmoeten staan er juist machines klaar om te vertrekken naar Polen: ‘Zodra het alleen maar is, het is donker en ik moet een compensatie hebben in een lichtbron, echt waar, die eenvoudige lampen zult u in Turnhout niet meer zien. Machines waar we het verschil niet langer mee maken gaan naar Polen of China. Elke keer vragen we ons af, waarom blijven we het hier doen? Want de goedkoopste worden we hier nooit. Uiteindelijk is het de loonkost die bepaalt waar je produceert, dan is dat niet West-Europa, niet Turnhout, en dan is het interessanter dat mensen zelf hun werk wegbrengen.’ Dat is dus het geheim, de nieuwste lampen en de nieuwste lichttechnologie waar goed geld mee te verdienen is worden hier ontwikkeld en geproduceerd. Wat ‘gewoontjes’ wordt, schuift door naar landen met lagere lonen. Zolang Turnhout aan de spits blijft van de lichtindustrie is de toekomst verzekerd. Maar zoals de directeur opmerkt: ‘Meer dan ooit geldt, zeker ben je nooit’. We maken een afspraak om elkaar terug te zien in de zusterfabriek nabij Sjanghai.

Van een multinational in China…
Bij dat weerzien heeft Henk Coppens kleine oogjes, hij is pas vannacht aangekomen vanuit India maar is meteen paraat om ons rond te leiden: ‘We zijn hier om te groeien. Weet je, de sterkst groeiende klant van Philips Turnhout is China. En we komen voor de grondstoffen en natuurlijk ook voor de veel lagere lonen. Arbeiders verdienen hier 130 euro bruto per maand, voor wie geschoold is wordt dat 200 en universitairen beginnen aan 3 à 400 euro. Voorheen zaten we in het centrum, en juist om redenen van loonkost zijn we nu zelfs al een stukje buiten Shanghai in Malu beland. Als het ook hier voor bepaalde producten te duur wordt, dan trekken we verder, in China, of Vietnam, we zijn op dit moment ook actief in Rusland, dus die trein stopt nooit.’
We eten ’s middags in de bedrijfskantine. Grote bedrijven bieden hun Chinese werknemers bovenop het loon dikwijls een goede keuken. En ze betalen ook voor sociale zekerheid, zo leert een gesprek met de Chinese algemeen directeur Luo Pei Liang: ‘Indien de mensen 100 euro bruto verdienen, betalen we bovenop 65 euro voor huisvesting, werkloosheid, medische zorgen en pensioen. Om eerlijk te zijn, niet alle bedrijven respecteren deze wet. Sommige proberen daaraan te ontsnappen.’ Het was ons al langer duidelijk, in China is de wet één zaak en de realiteit dikwijls een heel andere. Maar een multinational als Philips trekt voor zichzelf duidelijke krijtlijnen, zegt Coppens: ‘Als het over kinderarbeid gaat, faire beloningen of arbeidsomstandigheden hebben wij zeer duidelijke beleidsregels die wij respecteren in elk van onze bedrijven’.
De volgende afspraak is met Sun Shu Li, lid van de partij en vakbondsverantwoordelijke. Jawel, elke onderneming moet één vakbond hebben, slechts één. Althans, zo zegt de Chinese wet. Vooral in grote bedrijven vind je dan ook de officiële eenheidsvakbond. Sun Shu Li begint zelf over het grote verschil tussen vakbondswerk in China en elders in de wereld: ‘Ik moet én de werknemersrechten beschermen, én de belangen van het bedrijf beschermen.’ Het is geen slechte zaak wanneer vakbonden ook oog hebben voor de onderneming, maar wanneer er bijna identificatie optreedt met het bedrijf is er geen ruimte meer voor een onafhankelijke vakbondswerking. ‘Nog verschillend met Europa is dat de wet verbiedt om te staken’, vult Luo Pei Liang aan.

… naar Chinese fabrieken
Toch treffen de werknemers van Philips en andere multinationals het niet zo slecht. In Chinese fabrieken zijn de arbeidsomstandigheden meestal veel slechter. Oorzaak is de overrompeling van de Chinese steden door massa’s volk op zoek naar werk, mensen die bereid zijn hard en lang te werken voor weinig geld. We rijden een paar honderd kilometer landinwaarts, richting platteland, een onmetelijk arbeidsreservoir. We willen weten hoe het er aan toe gaat in Chinese fabrieken. Nabij de stad Jiang Yin, gelegen aan de Yangtze Rivier bezoeken we een oude textielfabriek. Vroeger werkten er 400 mensen. Het bedrijf is nu geprivatiseerd en de lokale partijleider Huang Hui Zhong is de nieuwe directeur geworden. Hij ging aan het saneren en zo verdween de helft van de banen: ‘Vooral nadat China is toegetreden tot de Wereldhandelsorganisatie is de concurrentie van kleine privé ateliertjes steeds meer toegenomen, zeker voor ons, wij maken werkhandschoenen, en dat is vooral handenarbeid. Daarom ben ik het productieproces aan het automatiseren. Als je louter met handenarbeid blijft produceren, gaat je bedrijf kapot.’
De onstuimige ontwikkeling van hun land is geen zegen voor alle Chinezen, zo blijkt wanneer we ‘s avonds aanlopen bij Chen Lian Fen en Huai Gui Xiang. De hele familie is nog aan het eten, maar al gauw is er tijd voor ons. Vroeger werkten ze allebei in de fabriek. De vrouw Chen controleert nog altijd de handschoenen, al negentien jaar. De man Huai is na de privatisering zijn werk kwijtgeraakt, hij kreeg enkel een ontslagvergoeding van 200 euro en zit nu thuis: ‘Ik wil graag werk vinden. Maar ik ben al 45 en heb geen diploma of goede relaties.’ De dag erna vergezellen we Chen naar de fabriek: ‘Vroeger werkte ik acht uur per dag en verdiende 60 à 70 euro per maand. Nu werk ik vier uur per dag en verdien ik 40 euro per maand. Dat komt omdat er minder werk is. En er is geen werkloosheidsvergoeding. Als ik door ziekte niet kan werken, val ik helemaal zonder inkomen.’ Man zonder werk, de vrouw halftijds en geen vervangingsinkomens, rooskleurig is anders. Het gesprek met Chen maakt ons nog iets anders duidelijk: in twintig jaar is haar loon amper gestegen, en haar koopkracht al helemaal niet. In een ander lokaal werkt de 22-jarige naaister Fang Yin Gui. Haar arbeidsdagen duren negen uur, ze heeft één rustdag per week en verdient ongeveer 100 euro per maand. Terug buiten zien we wapperende kleren aan de wasdraad. Ze verraden waar zich de slaapzalen bevinden voor de Chinese migranten uit het binnenland. We ontmoeten er twee meisjes van achttien, Zhang Min voert het woord: ‘Wij zijn met een tiental uit hetzelfde dorp gekomen, dat is een busreis van een tiental uur. Na de eerste graad middelbaar vertrekt iedereen, om verder te studeren of om te werken zoals wij, twaalf uur per dag.’
Zo is het leven in de handschoenenfabriek, er is werk maar weinig werkzekerheid. De lonen zijn laag en veel sociale zekerheid is er ook al niet, een weinig voor dokterskosten en dan nog wat voor pensioen. En van een werknemersorganisatie is hier helemaal niets te merken.

Van kwaad naar erger, de economische onderkant van China
We vliegen naar Hong Kong, de thuishaven van mensen en organisaties die opkomen voor de rechten van de Chinese werknemers en die een vrije vakbondswerking in China proberen uit te bouwen. We hebben een afspraak met Han Dongfang, een vroegere spoorwegarbeider die zijn land moest ontvluchten omdat hij een onafhankelijke vakbond had opgericht. Nu verspreidt hij zijn ideeën via radioprogramma’s die ook in China te beluisteren zijn. Zijn organisatie China Labour Solidarity brengt wantoestanden aan het licht en geeft juridische bijstand aan werknemers waarvan de rechten geschonden zijn: ‘Neem die edelsteenfabriek waar de arbeiders sterven aan longziekte, te wijten aan de slechte werkomstandigheden. Enkele maanden werken is genoeg om eraan dood te gaan. Onze organisaties hier in Hong Kong betalen advocaten om hen te verdedigen. Er zijn al die mijnongelukken met dikwijls tientallen doden. Ik telefoneer met de weduwen, hoor hoe hun mannen verplicht werden om af te dalen terwijl het al een week brandde onder de grond, anders zouden ze hun job en inkomen kwijt spelen. Hun vrouwen mochten de lijken niet eens zien en het overlevingspensioen dat ze aangeboden krijgen is gewoon belachelijk laag. We overtuigen hen om achtduizend euro schadevergoeding te eisen omdat het leven van een mijnwerker even veel waard is als dat van een Chinese leider. Als het veel geld kost, zijn de eigenaars verplicht om echt iets te doen aan de onveiligheid.’
We nemen de trein vanuit Hong Kong naar Shenzhen, een stads- en industriekluwen gegroeid van 10.000 naar 10.000.000 inwoners op vijfentwintig jaar tijd. Ook hier stromen werkzoekenden toe uit heel China, naar duizenden fabrieken die produceren voor de hele wereld, ze werken er dikwijls onder zeer slechte voorwaarden. Wie daar iets wil aan doen is professor Liu Kaming, met zijn vormingscentrum voor werknemers: ‘In Shenzhen zijn de grootste problemen de lage lonen, de heel lange werktijden, er is geen sociale zekerheid en geen vrijheid van vakbondsvereniging.’ Je moet je rechten kennen om je te kunnen organiseren, benadrukt Kaming. Als meer Chinezen aandacht krijgen voor deze uitbuiting en er een sterke internationale beweging groeit kan deze neerwaartse sociale spiraal stoppen, daarvan is hij overtuigd.
Na de les trekken de studenten van het vormingscentrum naar huis, naar de ons al bekende slaapzalen. Morgen wacht een nieuwe werkdag. Lewei komt thuis... Op de kamer waar hij huist, amper vierkante meter, leven en slapen ze met zes, van sociale rechten hebben de meesten nog nooit gehoord.
Hoe erg vele Chinese werknemers er ook aan toe zijn, toch roept Han Dongfang in geen geval op tot revolutie: ‘We willen de mensen doen beseffen dat het verkiezen van een vakbond volledig legitiem is, want door de wet voorzien. Jammer genoeg denken de Chinese arbeiders nu dat de vakbond deel uitmaakt van het bedrijf. Dat vergiftigt de idee van wat een vakbeweging moet zijn. De vakbond is geen vakbond meer in China. Hij is gestolen. Een vakbond is er voor de werkers, moet verkozen zijn en zich verantwoorden.’

Dongfang is optimistisch. Over vijf jaar hoopt hij in China zelf verder te bouwen aan een onafhankelijke vakbond. Hij ziet de Chinese arbeidersbeweging niet los van de rest van de wereld: ‘Zolang de Chinese werknemers zich niet mogen organiseren zijn de sociale rechten van alle werknemers overal ter wereld in gevaar.’ Veel te langzaam dringt het door in de rest van de wereld. Niet zozeer dat China de fabriek voor de 21ste eeuw wordt is het probleem, maar zolang deze fabriek grotendeels werkt zonder minimumlonen, zonder sociale zekerheid, zonder vakbondsvrijheid, dreigt zij een neerwaartse druk uit te oefenen op de lonen en de welvaartstelsels, op de sociale rechten en bescherming in alle landen.

Dirk Barrez, 6 april 2005

Dit verhaal is ook een tv-documentaire van 40' te verkrijgen op de DVD Het Mondiale Uitzendkantoor. Het verhaal van Philips Hasselt - klik hier voor meer informatie en bestellen

Twee korte web-tv-reportage uit die film zijn te zien op onze videopagina, namelijk een inkorting van het verhaal van Philips Hasselt en het fragment van de Chinese textielfabriek - klik in navigatie boven op video

 

Lees ook

Van een nieuwe Ikea en de jobs van General Motors: de jacht op goedkope arbeid woedt heviger

Wereldwijd hebben allen die van werk moeten leven het moeilijk. Hun aandeel in de welvaart die we produceren gaat op de meeste plaatsen al heel lang achteruit. Dat de financiële crisis ook voor wie van kapitaal moet leven de kaarten hard anders heeft geschud, verbetert daarom nog niet de situatie bij werknemers. Op mondiale economische markten blijven ze gevangen in een heel kwetsbare positie.

Neem de werknemers van de grote Amerikaanse autobedrijven. Vooral in de Verenigde Staten is het lang bon ton geweest, en soms is het dat nog altijd, om de vakbonden te hoge lonen te verwijten en daar de reden voor het falen te zoeken. Vrijwel iedereen moet vandaag beseffen dat in de eerste plaats het management van General Motors, Ford en Chrysler hebben gefaald.