delokalisatie
eind 2002 sluit Philips Hasselt de deuren, 1400 mensen verliezen hun job, het werk verhuist vooral naar Hongarije en China. Textiel- en confectiefabrieken van Mexico tot Tunesië en Bangladesh ervaren de mokerslag van de Chinese industrie.
Delokalisatie – de verhuis van economische activiteiten naar andere landen of regio’s - overkomt miljoenen werknemers, in rijke landen én in arme landen. Economische activiteit verschuift steeds sneller doorheen de wereld, op zoek naar de goedkoopste en voordeligste plekken. Die vrijheid om te ondernemen leidt dikwijls tot grotere productiviteit en betere producten. Delokalisatie hoeft niet negatief te zijn, op voorwaarde dat er nieuwe werkgelegenheid komt en opvang voor wie toch uit de boot valt. En waar het werk naartoe gaat moeten de mensen meer gaan verdienen en betere arbeidsvoorwaarden verkrijgen. Maar ook een negatief scenario is mogelijk. De ongeremde jacht op de goedkoopste en meest onbeschermde arbeid verandert het mondiale economische speelveld in een strijdperk met vooral verliezers. Voor steeds meer mensen is werk, inkomen en dus het leven zelf wankel. Ongelijkheid en armoede groeien. Uiteindelijk verliest ook de economie zelf bij zoveel dalende koopkracht. Om dit scenario te voorkomen moeten we dringend afspreken welke minimale regels van sociale bescherming en zekerheid niet langer straffeloos mogen overtreden worden in de wereld.
We moeten ons hoeden voor een al te somber toekomstbeeld. De leegloop van de industrielanden is niet voor morgen. De volledige of gedeeltelijke sluiting van een Belgische fabriek om ze ergens anders neer te poten, blijft eerder uitzonderlijk. Het komt vaker voor dat bedrijven elders filialen oprichten om een gedeelte van de productie uit te besteden, een ander product te ontwikkelen of een nieuwe markt aan te boren. Er is dus een groot verschil tussen de zogenaamde delokalisatie met afbouw die gelukkig niet zo veel voorkomt en delokalisatie met expansie of diversificatie.