Verklaring der plichten en rechten van de journalist (1971)

Aanvaard te Munchen op 24 en 25 november 1971 door de afgevaardigden van de journalistenvakbonden van de (toen nog) zes lidstaten van de Europese Gemeenschap en vervolgens aanvaard door de Internationale Federatie van Journalisten (waaronder de AVBB) op het congres van Istanboel in 1972.

Inleiding

Het recht op informatie, op vrije meningsuiting en op kritiek is één van de fundamentele vrijheden van elk menselijk wezen.

Uit dit recht van het publiek om de feiten en de opinies te kennen, vloeit het geheel van de rechten en plichten van de journalist voort.

De verantwoordelijkheid van de journalisten tegenover het publiek heeft voorrang op elke andere, in het bijzonder op deze tegenover hun werkgever en tegenover de overheid.

De informatieopdracht behelst noodzakelijkerwijze de grenzen die de journalisten zichzelf spontaan opleggen.

Dit is het voorwerp van de Verklaring der plichten zoals zij hier werd geformuleerd.
Maar deze plichten kunnen slechts daadwerkelijk nagekomen worden bij de uitoefening van het beroep van journalist indien de concrete voorwaarden tot de onafhankelijkheid en tot de waardigheid van het beroep verwezenlijkt worden.
Dit is het voorwerp van de Verklaring der rechten zoals zij hierna opgegeven wordt.

Verklaring der plichten

De essentiële plichten van de journalist bij het opzoeken en het commentariëren van de gebeurtenissen zijn de volgende:

1) De waarheid eerbiedigen, welke ook de gevolgen voor hem mogen zijn.
Dit vloeit voort uit het recht van het publiek om de waarheid te kennen.

2) De vrijheid van informatie, van commentaar en van kritiek verdedigen.

3) Alleen informaties publiceren waarvan de oorsprong gekend is;
geen essentiële informaties schrappen, noch tekst of documenten verdraaien.

4) Geen oneerlijke methodes gebruiken om informaties, foto's en documenten te bekomen.

5) Zich ertoe verplichten het privé-leven van de personen te eerbiedigen.

6) Elke gepubliceerde informatie rechtzetten indien deze onjuist is gebleken.

7) Het beroepsgeheim bewaren en de herkomst van de bekomen vertrouwelijke informaties niet verspreiden.

8) Zich niet overgeven aan plagiaat, laster, eerroof en beschuldigingen zonder grond noch enig voordeel in ontvangst nemen voor het al dan niet publiceren van een informatie.

9) Nooit het vak van journalist verwarren met dit van reclameman of van propagandist en geen enkele rechtstreekse of onrechtstreekse instructie in ontvangst nemen van adverteerders.

10) Elke drukking weigeren en slechts redactionele richtlijnen aanvaarden van de redactieverantwoordelijken.

Elke journalist die naam waardig, moet het als een plicht aanzien de hierboven aangehaalde principes strikt na te leven; hij erkent het recht van kracht in ieder land, maar hij aanvaardt op beroepsgebied enkel de rechtsmacht van zijn gelijken, met uitsluiting van elke gouvernementele of andere inmenging.

Verklaring der rechten

1) De journalisten eisen vrije toegang tot alle informatiebronnen alsmede het recht vrijuit opzoekingen te mogen uitvoeren naar alle feiten die het openbaar leven kunnen beïnvloeden. Het geheim van de staats- en privé-belangen kan niet tegen de journalist ingeroepen worden, tenzij uitzonderlijk op grond van klaar omschreven redenen.

2) De journalist heeft het recht elke ondergeschiktheid te weigeren die in strijd zou zijn met de algemene lijn van het informatieorgaan waaraan hij medewerkt zoals deze schriftelijk werd vastgelegd in zijn contract van dienstneming.
Deze weigering geldt ook voor elke ondergeschiktheid die niet duidelijk met deze algemene lijn overeenkomt.

3) De journalist kan niet verplicht worden een beroepsdaad te stellen of een opinie uit te drukken die strijdig is met zijn overtuiging of met zijn geweten.

4) De redactionele ploeg moet verplichtend ingelicht worden over elke belangrijke beslissing die van aard is het leven van de onderneming te beïnvloeden. Zij moet tenminste geraadpleegd worden, voor de definitieve beslissing, over elke maatregel met betrekking tot de samenstelling van de redactie: aanwerving, ontslag, overplaatsing en bevordering van journalisten.

5) Wegens zijn funktie en zijn verantwoordelijkheid heeft de journalist niet alleen het recht op de voordelen van de collectieve overeenkomsten, maar ook op een persoonlijk contract dat de materiële en morele veiligheid van zijn werk verzekert. Dit contract moet hem een bezoldiging toekennen die in overeenstemming is met zijn sociale rol en die voldoende is om zijn economische onafhankelijkheid te waarborgen.

Zie ook Code van Journalistieke Beginselen (1982)
zie ook media