Er zijn clubs waar mensen graag komen, en clubs waar je maar beter niet moet langsgaan. De Club van Parijsi verzamelt 19 rijke landen die leningen geven aan ontwikkelingslanden. Wanneer het Internationaal Monetair Fondsi (IMFi) een schuldencrisis in een ontwikkelingsland vaststelt, onderzoekt die Club van Parijsi de mogelijkheden om de schuld te verminderen en/of te herschikken. In ruil daarvoor moeten die landen vanaf de jaren ’80 meer en meer hun economieën liberaliseren en hun overheidsuitgaven beperken. Wanneer landen hun buitenlandse schuldenlasti niet meer aankunnen, komen hun bankiers samen in de Club van Londeni om een schuldherschikking te onderhandelen.
een multinational bestaat uit een moederbedrijf en filialen of vestigingen in minstens één ander land, meestal in heel veel landen zelfs. Belangrijk is dat het moederbedrijf die vestigingen controleert. In 2004 schat UNCTAD het aantal multinationale ondernemingen in de wereld op 64.000 met samen zowat 866.000 filialen waarin 53 miljoen mensen werken. Vroeger waren dochterbedrijven in grote mate het evenbeeld van het moederbedrijf en bedienden ze hun regionale markt. Vandaag zijn multinationals veeleer geëvolueerd tot complexe productieketens waarbij de filialen zich specialiseren in één of meer schakels daarvan. Dat productieproces raakt steeds meer en steeds sneller gefragmenteerd in een onophoudelijke zoektocht naar waar het kostenplaatje meest voordelig is. Zo komt het dat één derde van de wereldhandel zich afspeelt tussen vestigingen van multinationals. Zulke geïntegreerde netwerken verhogen sterk hun flexibiliteit. Maar de keerzijde is dat het voortbestaan van filialen veel onzekerder is en dat werknemers veel minder zeker zijn van hun job. Nog altijd hebben de meeste multinationals hun hoofdkwartier in de traditionele economische kerngebieden. Van de 500 grootste multinationale ondernemingen telde de Europese Unie er 163 in 2007, de Verenigde Staten 162 en Japan 67. Intussen zijn we al langer gewoon aan Zuid-Koreaanse multinationals, nu met 14 in de lijst. Sinds het Chinese bedrijf de personal computer afdeling van IBM heeft overgenomen in 2005 en de Indiër Lakshmi Mittal wereldwijd overduidelijk de staalproductie domineert, groeit het besef dat we snel zullen wennen aan multinationals uit andere opkomende industrielanden. China heeft al 25 bedrijven onder de 500 grootste, India 6 en Brazilië 5. Op basis van de omzet behaalde Wal-Mart in 2007 de eerste plaats, op de voet gevolgd door Exxon Mobil. Dan komen de andere oliefirma’s Shell en BP en op plaatsen vijf en zes vinden we de autobedrijven General Motors en Toyota. Verder vinden we bij de eerste tien DaimlerChrysler, ConocoPhilips en Total. Nu de bedrijfswereld zich steeds meer op mondiaal vlak organiseert, staan vakbonden voor de opgave om ook internationaal voor tegenwicht te zorgen. Zo is binnen Europa het alternatief van de Europese Ondernemingsraad gegroeid en mondiaal zijn de jongste jaren heel wat internationale kaderovereenkomsten gesloten.
Schrijf je in op de PALA nieuwsbrief
deze club verzamelt 19 rijke landen die leningen geven aan ontwikkelingslanden. Wanneer het Internationaal Monetair Fonds (IMF) een schuldencrisis in een ontwikkelingsland vaststelt, onderzoekt die Club van Parijs de mogelijkheden om de schuld te verminderen en/of te herschikken. In ruil daarvoor moeten die landen vanaf de jaren ’80 meer en meer hun economieën liberaliseren en hun overheidsuitgaven beperken.
het IMF is - samen met de Wereldbank - opgericht in 1944 in Bretton Woods (zie ook onder dat trefwoord).185 landen zijn lid. Met bijna 17 procent van de stemmen bezit de VS – de grootste aandeelhouder – als enige een vetorecht. Beslissingen vereisen immers een meerderheid van 85 procent. Erg democratisch functioneert het IMF dus niet. De Europese Unie kan ook boven die 15 procent drempel uitkomen maar slaagt er niet in gezamenlijk op te treden.Het IMF moet de wereldeconomie in goede banen leiden en houdt zich daarom bezig met de ondersteuning van munten, de financiële stabiliteit en de kredietverlening aan staten.Maar er rijst kritiek op zijn groeimodel en het éénzijdige en onvoorwaardelijke geloof in liberalisering en privatisering. De IMF activiteit blijft immers niet zonder gevolgen voor het sociale beleid van landen.Lidstaten die steun wensen van IMF en Wereldbank moeten hun economie aanpassen en die structurele aanpassingsprogramma’s voorzien dikwijls zware besparingen met nefaste gevolgen voor onderwijs, gezondheidszorg, werkgelegenheid, armoedebestrijding.Zeker t.a.v. ontwikkelingslanden in geldnood is het IMF heel machtig want ze zijn afhankelijk van het Fonds om aan geld te geraken bij financiële instellingen. De macht in het Fonds is verdeeld volgens het aandeel dat landen hebben in het kapitaal. Veel macht dus voor wie veel geld heeft, voor de rijke landen. Dan is het wel vreemd dat de landen van de Europese Unie met veel meer kapitaalsinbreng dan de VS, er niet in slagen om hun meer sociale opvattingen, hun concept van de welvaartstaat en van de sociaal en ook ecologisch gecorrigeerde markteconomie door te drukken.Het is dus niet zonder reden dat er mondiaal protest te horen is tegen het IMF en dat de internationale vakbondswereld en de Internationale Arbeidsorganisatie wijzen op de negatieve sociale gevolgen en druk uitoefenen. Het IMF moet dringend zijn historische opdracht terugvinden, namelijk om de economieën en het geldverkeer zo te begeleiden dat de levensstandaarden verhogen, iedereen werk heeft en we kunnen leven in een meer welvarende en vreedzame wereld.De jongste jaren verliest het Internationaal Monetair Fonds van zijn pluimen en zijn invloed. Nogal wat ontwikkelingslanden betalen hun schulden af om af te raken van hun afhankelijkheid. Vooral in Azië onderzoeken de nieuwe succesvolle economieën, die op een immense berg geld zitten, of er alternatieven zijn voor het IMF. En zelfs de regeringen van arme landen hebben nu de keuze om niet langer aan te kloppen bij IMF of Wereldbank maar leningen aan te gaan bij bijvoorbeeld China.
zie Internationaal Monetair Fonds
deze club verzamelt 19 rijke landen die leningen geven aan ontwikkelingslanden. Wanneer het Internationaal Monetair Fonds (IMF) een schuldencrisis in een ontwikkelingsland vaststelt, onderzoekt die Club van Parijs de mogelijkheden om de schuld te verminderen en/of te herschikken. In ruil daarvoor moeten die landen vanaf de jaren ’80 meer en meer hun economieën liberaliseren en hun overheidsuitgaven beperken.
Nog altijd torsen ontwikkelingslanden en andere landen allemaal samen een enorme buitenlandse schuld. Landen als Indonesië, India, Mexico en Argentinië moeten ruwweg een vijfde van hun handelsinkomen ophoesten voor de afbetaling van die schuld; Peru besteedt daar ruwweg een vierde aan, Ecuador, Hongarije, Bulgarije en Colombia besteden daar ruwweg een derde aan; Uruguay, Boeroendi, Guinee-Bissau, Turkije en Kazakstan zien om en bij veertig procent van hun handelsinkomen daaraan opgaan en Brazilië maar liefst 45 procent.
wanneer landen hun buitenlandse schuldenlast niet meer aankunnen, komen hun bankiers samen in de Club van Londen om een schuldherschikking te onderhandelen.