Home

51. Pleidooi voor een welzijnseconomie, een economie die sociaal is en ecologisch

Lezers van PALA weten al langer dat de manier waarop we onze wereld economisch laten draaien niet zo sociaal is, en ook niet zo ecologisch verantwoord. Twee en een half miljard mensen die minder dan anderhalve euro per dag verdienen, of zelfs nog veel minder, zijn wel heel karig bedeeld. En de generaties na ons geven we het vergiftigde geschenk van een wereld waarvan we het natuurlijk kapitaal veel te gulzig opeten.

Hoog tijd dus om het roer om te gooien, en werk te maken van een economie die veel socialer én ecologischer is dan de huidige.

Dat is de ambitie van de leden van de werkgroep Terra Reversa.


Gedurende de laatste decennia zijn we getuige geweest van een nieuwe globaliseringsgolf waarbij het Noorden zijn ontwikkelingsmodel goedschiks of kwaadschiks heeft doorgedrukt bij de landen in het Zuiden. Economische groei, uitgedrukt in een stijging van het Bruto Mondiaal Product, vormt de alfa en de omega van dit ontwikkelingsmodel. De toverwoorden zijn de liberalisering van het financiewezen, de vrijmaking van de markten, de afbouw van de regulerende rol van nationale overheden en de privatisering van overheidsbedrijven.

Globale economische groei is nodig, zo beweert men, om ervoor te zorgen dat de armoede in de wereld effectief kan worden bestreden. De ervaring leert evenwel dat mondiale economische groei een toch wel zeer inefficiënte manier is om aan armoedeverlichting te doen. In een recent rapport becijferde de New Economics Foundation dat om $1 armoedebestrijding te laten plaatsvinden in de periode 1990-2001, $166 mondiale BNP-groei vereist was. Vaak betreft het economische groei die een enorme milieukost met zich meebrengt die de armsten ook nog eens extra hard treft. De ecologische kosten hebben immers ook verregaande economische gevolgen. Onrechtvaardige ecologische verdeling, zowel tussen als binnen landen, houdt een onrechtvaardige economische verdeling in stand. De armsten zijn de eerste slachtoffers wanneer het ‘natuurlijk kapitaal' achteruitgaat: zij zijn het meest afhankelijk van natuurlijke bronnen om te overleven; zij wonen verhoudingsgewijs vaker in de meest vervuilde buurten en zij beschikken niet over de middelen om zich te wapenen tegen de gevolgen van bijvoorbeeld klimaatwijzigingen. Dit is al meteen een eerste indicatie dat de ecologische problematiek en het mondiale rechtvaardigheidsvraagstuk als een siamese tweeling met elkaar verbonden zijn.


Hiermee komen we bij een tweede probleem dat zich stelt met het huidige, groeigerichte ontwikkelingsmodel. Ondanks alle goedbedoelde initiatieven om duurzame ontwikkeling na te streven, gaat het niet bijster goed met de gezondheid van het Ecosysteem Aarde. De beschikbare wetenschappelijke gegevens tonen aan dat de mondiale milieu-impact de duurzame draagkracht van de aarde overschrijdt, met de globale opwarming en het snelle biodiversiteitsverlies tot gevolg. Ongeveer 80% van de totale milieu-impact wordt veroorzaakt door 25% van de wereldbevolking, de zogenaamde mondiale consumptieklasse. Die bevindt zich niet (langer) alleen in het 'Noorden' (de rijke, geïndustrialiseerde landen) maar meer en meer ook in het Zuiden (de 'ontwikkelingslanden'). In China en India samen telt men ongeveer 400 miljoen ‘nieuwe consumenten' met een even grote milieu-impact als die van de gemiddelde westerling. In een wereld met een beperkt ecologisch draagvlak is het milieubeslag van die consumentenklasse onmogelijk te veralgemenen naar de hele wereldbevolking. Cru gesteld: de consumptiepatronen zoals wij die gewoon zijn in het Westen, zijn ondemocratisch. Zij kunnen niet universeel gedeeld worden. Het betreft immers een materiaal- en energie-intensieve levenswijze die alleen volgehouden kan worden doordat de ecologische kosten ervan worden afgewenteld op de niet-consumerende leden van de huidige generaties én de toekomstige generaties die het zullen moeten stellen met een minder leefbare wereld dan wij kregen van onze voorouders. Het gaat dus zowel over ongelijke verdeling van kansen binnen als tussen generaties. Daarbij komt dat er zich ook een demografisch ‘probleem' zal stellen. Gezien de ingebakken traagheid van bevolkingsevoluties zal de wereldbevolking in 2050 minstens 8 miljard bedragen. Naarmate de wereldbevolking toeneemt, moet de beschikbare biocapaciteit van de planeet gedeeld worden door meer mensen. Om op een menswaardige manier te kunnen leven, hebben de 75% armsten in de wereld recht op een groter deel van de ecologische koek. Het principe van ecologische duurzaamheid vereist anderzijds dat de totale schaal van de wereldeconomie het draagvlak van de aarde respecteert. Wetenschappers hebben voor dit scenario (mondiale rechtvaardigheid & ecologische duurzaamheid) berekend dat de doorstroom van materialen en energie doorheen de westerse economie met een factor 10 zal moeten dalen. Dat betekent dat die doorstroom met 90% zal moeten afnemen. Het is zeer onwaarschijnlijk dat dit wetenschappelijke gegeven te verzoenen valt met ongelimiteerde mondiale BNP-groei.


Een derde reden waarom een beleid dat eenzijdig is gericht op economische groei moet worden verworpen, heeft te maken met het feit dat sociologisch onderzoek naar ‘subjectief welzijn' (Engels: life satisfaction) heeft aangetoond dat geld (inkomensgroei) niet altijd gelukkig maakt. Wanneer men voor verschillende landen, op een gegeven moment in de tijd, het gemiddelde geluksniveau vergelijkt met het gemiddelde inkomensniveau per hoofd, dan vindt men dat bij zeer lage inkomens het geluksniveau sterk stijgt bij een verhoging van het inkomen. Vanaf een bepaalde drempelwaarde vlakt de gelukscurve evenwel af, wat betekent dat een verdere stijging van het inkomen geen noemenswaardig effect meer heeft op het geluk. Kijkt men voor een gegeven (‘rijk') land naar de tijdsevolutie van de levenstevredenheid, dan stelt men vast dat, ondanks een flinke groei van het gemiddelde BNP/hoofd, het geluksniveau niet toeneemt. In Japan bijvoorbeeld vervijfvoudigde het gemiddelde reële inkomen tussen 1958 en 1987 maar het geluksniveau bleef min of meer stabiel. Als men de individuele levenstevredenheid in een bepaald land op een gegeven ogenblik vergelijkt, dan vindt men dat individueel geluk, voorbij een zeker inkomensniveau, slechts lichtjes blijft toenemen met inkomen. Naarmate men kan genieten van zeer hoge inkomens neemt de grootte van de bijkomende stijging sterk in omvang af. De conclusie van dit onderzoek is dan ook dat in de rijke landen economische groei een zeer inefficiënte wijze is om het subjectieve welzijn van de mensen te verhogen. De cyclus van work and spend, van alsmaar harder en meer werken, leidt tot steeds meer stress, burnout op vroege leeftijd en een heel scala aan andere welvaartsziektes. De hoge zelfmoordcijfers in de Westerse landen spreken boekdelen.


Conclusie van deze analyse: het hedendaagse, op economische groei gerichte ontwikkelingsmodel is ecologisch gezien onmogelijk te universaliseren; draagt weinig bij tot het ‘subjectieve welzijn' van de mensen in de geïndustrialiseerde landen; heeft een verwaarloosbaar effect op armoedeverlichting in de landen in het Zuiden, waar het in een aantal gevallen (cf. natuurintensieve, exportgerichte groei) ook nog eens een hypotheek legt op de toekomstige (duurzame) ontwikkelingskansen. Helaas worden er in het gangbare discours bitter weinig conclusies getrokken uit de beschikbare wetenschappelijke gegevens omtrent deze gecombineerde crisis. Business as usual blijft vandaag op alle vlakken - zowel in de politiek als in de economie - de meest wijdverspreide reactie.  Onze conclusie luidt dat, hoe moeilijk en ondankbaar het misschien ook lijkt, we op zoek moeten gaan naar alternatieve ontwikkelingsmodellen, die gericht zijn op het gelijktijdig nastreven van drie doelen: sociale rechtvaardigheid, ecologische duurzaamheid en algemeen welzijn. In dat laatste geval gaat het uiteraard om een onrechtstreeks doel: de overheid moet de condities creëren waarin het subjectieve welzijn zoveel mogelijk kan floreren. Dit alles impliceert de behoefte aan:

een ander economisch model (een ‘sociaal-ecologische welzijnseconomie') dat een ecologisch duurzame schaal en een rechtvaardige verdeling vooropstelt, en het lange termijndenken volop integreert in het economisch beleid;

een technologische duurzaamheidstransitie, niet alleen op product- of procesniveau (milieuvriendelijke spitstechnologie, maximale eco-efficiëntie) maar ook op het systeemniveau zelf (industriële ecologie: verregaande innovatie en volledige integratie van alle productie- en consumptiestappen);

een evolutie naar een andere ethiek die samengaat met een respectvolle, minder materialistische levensstijl. Die incorporeert een visie op het ‘goede leven' die universaliseerbaar is, welzijnsverhogend werkt en ook enthousiasmerend kan zijn.

Terra Reversa

Meer lezen van Terra Reversa

Lees ook