Home

Voor de kost. Een arbeiderszoon over waardig werk

Jef Peeters, arbeiderszoon en voormalig LBC-NVK-délégué, las het boek Voor de kost met veel interesse. Vooral verrijkt hij het debat over waardig werk met zijn bedenkingen en ervaringen: waar is het resultaat van mijn werk? Waar is de zeggenschap van de werknemer? En hij kijkt ook breed politiek en maatschappelijk: ja, we zijn ontzuild; maar we zijn ook ontworteld… als we er niet in slagen het ecologische én het sociale samen aan te pakken.

Ik heb het boek Voor de kost met veel belangstelling gelezen. Ik kan me goed herkennen in een aantal getuigenissen en de daaraan gekoppelde beschouwingen. Graag wil ik er nog enkele bedenkingen aan toevoegen vanuit mijn vroegere werk- en syndicale ervaringen (ik ben nu met pensioen). Mijn ervaringen komen uit een groot bedrijf. Wellicht zijn er verschillen met de ervaringen in een kleine of middelgrote onderneming. Maar ongetwijfeld is veel herkenbaar.

Bedrijven en democratie

Het bedrijfsleven is niet democratisch gestructureerd of georganiseerd, maar hiërarchisch. Bij vele werknemers botst deze vaststelling met een natuurlijk aanvoelen van medezeggenschap en inspraak voor het goede van de zaak. Daarom is de vakbondswerking in een bedrijf enorm belangrijk. De vakbondsafgevaardigden verwoorden bekommernissen en voorstellen van werknemers en kunnen meezoeken naar oplossingen. Op die manier brengen ze een stuk democratie in het bedrijfsleven. Doodjammer dat deze grote verworvenheid vandaag meer en meer aan de kant wordt geschoven.

Graag voeg ik dit – exemplarische - getuigenis toe. Enkele jaren geleden ging een collega-bediende, leidinggevend in een onderhoudsafdeling, bij zijn hiërarchische chef langs. Hij wilde, vanuit een reële bekommernis voor het goed functioneren van zijn dienst, enkele problemen aankaarten. Nadat hij zijn verhaal had gedaan, kreeg hij enkel dit als antwoord: “Is dat uw probleem?”
Soms lezen we verhalen over goede werkvloersferen. Dikwijls gaat het echter over de verstandhouding tussen hoog opgeleide collega’s, waar de groepssfeer via allerlei initiatieven, incentives en soms architecturale ingrepen positief wordt beïnvloed. Ik stel me de vraag of deze voorbeelden representatief zijn voor de doorsneewerkvloer.

Waar is het resultaat van mijn werk? Waar is waardig werk?

Heel belangrijk voor arbeidsbevrediging is om geconfronteerd te worden met het eindresultaat. Een metser kan zeggen: aan dat of dat gebouw heb ik nog meegewerkt. Heel veel werknemers zien nooit het eindresultaat van hun werk. Dit is een enorm belangrijk nadeel waaraan veel te weinig aandacht wordt geschonken.

In die zin is de veel voorkomende vermelding in een vacature “Gezocht: gemotiveerde werknemers” volledig naast de kwestie. Men kan maar gemotiveerd zijn of gemotiveerd geraken binnen een motiverende context, die volgens mij aan een aantal voorwaarden moet voldoen: maatschappelijk zinvol werk met ontplooiingskansen, behoorlijke loon- en arbeidsvoorwaarden, wederzijds respect.... In die context is de regeringsslogan “jobs, jobs, jobs” een holle slogan. Het moet gaan over maatschappelijk zinvolle jobs met een degelijk statuut en behoorlijke verloning.

We hebben hier een uitdrukking voor: waardig werk. Vandaag worden ondernemingen die maatschappelijk verantwoord zaken doen sterk gewaardeerd en terecht. Waarom zou een werknemer dan niet evenzeer kwalitatieve eisen mogen stellen aan zijn job? Het vuilnis opruimen op Tomorrowland, bij wijze van voorbeeld, valt voor mij alleszins buiten de vermelde criteria.

Aan de onderkant

Af en toe verschijnt er een boek van een journalist, een socioloog, een historicus .... die op vrijwillige basis of om den brode jobs aan de onderkant heeft gedaan. Nagenoeg altijd gaat het om schrijnende verhalen. Ik verwijs in dat verband onder meer naar het vorig jaar verschenen boek Menselijke grondstof van socioloog Herman Loos, die een aantal jobs als wegwerknemer, zoals hij ze benoemt, heeft verricht.

Herman Loos was zeker niet de enige die schrijnende toestanden naar boven bracht. De pionier van dergelijke beschrijvingen was ongetwijfeld Gunter Walraff in de vroege jaren 80 met zijn boek Ganz unten.

Overheden, zowel nationaal als Europees, blijven schromelijk in gebreke voor het creëren van een wetgevend kader voor waardig werk. Overigens moeten we in de dagelijkse actualiteit niet ver zoeken naar schrijnende verhalen: stakingsacties bij Amazon, bagageafhandelaars, callcenters enzovoort brengen armtierige arbeidsomstandigheden aan het licht. En dan zwijgen we nog, verwijzend naar een recente reportage van Gie Goris in MO* over de scheepsslopers in India, over de arbeidsomstandigheden in het Zuiden. Die situaties zijn nog onvoorstelbaar schrijnender.

Arbeidersgezinnen

Terugkomend op Voor de kost: finaal gaat de discussie volgens mij verder dan het louter economische of ervaringen op de bedrijfsvloer. Au fond spelen sociale en sociologische factoren dikwijls een belangrijke rol. Ik kom uit een katholiek arbeidersgezin als oudste van 5 kinderen. Ik ben sinds twee jaar met pensioen. Op 58 jaar ben ik op brugpensioen gegaan. Voordien heb ik 37 jaar in een metaalbedrijf gewerkt als bediende en ik was er 28 jaar vakbondsafgevaardigde. Mijn vader werkte destijds in dezelfde metaalfabriek, waarin overigens ook zijn vader reeds gewerkt had. Deze laatste had echter zijn werk in de fabriek na 22 dienstjaren stopgezet om verder te doen met de boerderij.

In de Antwerpse en Limburgse Kempen was namelijk tot in de jaren zeventig de combinatie van keuterboer en fabrieksarbeider een veel voorkomend fenomeen. Op sociaal vlak had die combinatie volgende voornaamste kenmerken: betrokkenen kwamen uit een agrarisch milieu, waren harde werkers maar technisch niet geschoold (wat werkgevers dikwijls betreurden) en bovendien weinig of niet syndicaal minded. Anderzijds, als het echt te hoog kwam zitten en er werd gestaakt, dan was het een wekenlange, soms maandenlange, staking. De boerderij was dan de reddingsplank en hield hen in leven.

In een arbeidersgezin geldt het motto ge moet uwe kost verdienen. De eerste bekommernis in de meeste arbeidersgezinnen is niet: binnen welk werk kunt ge best uw talenten ontplooien? Dat komt weinig of niet aan de orde. Uiteraard zijn daar historische verklaringen voor te geven: onze voorouders waren doodarme mensen die om het even welk werk aanvaardden om te overleven. Zoals steeds zijn er uitzonderingen en gebeurt het dat arbeiderskinderen doorstoten naar de top in het bedrijfsleven. Maar het blijven naar mijn aanvoelen uitzonderingen.

Mijn ervaringen uit een arbeidersgezin komen voor mij telkens confronterend tot uiting wanneer ik vandaag jeugdverhalen hoor uit andere sociale kringen, hoe zij in hun schooltijd tijdens de vakantie met hun ouders verre reizen maakten, of in hun jeugdjaren naar het buitenland trokken om een vreemde taal te leren, of er voor meerdere weken op uit trokken, enz. Op die manier gaf de opgedane talenkennis ongetwijfeld een stimulans en een voorsprong bij het verder studeren aan de universiteit. Mijn vakantie-ervaringen daarentegen waren allerlei klusjes thuis, met de jeugdbeweging op kamp gaan (eerst als lid, later als leider) en... op mijn 17de, 18de en 19de een maand vakantiewerk doen, soms in drie ploegen, in de fabriek waar mijn vader werkte en waar ik later ook ging werken. Wat ik verdiende, gaf ik thuis volledig af en ik was er fier op dat ik mijn ouders financieel kon helpen.

Arbeiderskinderen

Als arbeiderszoon heb ik zeer veel gehad aan het boek Zes diepe borden. Dochters van arbeiders vertellen van Lutgart De Bal en Marleen Smans. Daarin geven deze twee arbeidersdochters in hun inleiding volgende – voor mij zeer herkenbare - kenmerken mee van arbeiderskinderen:

- Niemand van ons heeft de ambitie het ver te schoppen. Enkelen zijn wel wat geklommen op de sociale ladder, meestal in de dienstverlenende sector. Waarschijnlijk is dit geen toeval.

- We lopen niet over van zelfvertrouwen en zelfs als anderen ons vertellen dat we goed zijn in een bepaalde richting, hebben we moeite om dit te accepteren.

- We zijn plichtbewust en eerlijk: we houden ons aan afspraken en we doen niet mee met financieel gesjoemel.

- We hebben behoefte aan de groep, aan je solidair voelen; we besteden vaak meer tijd aan vrijwillig en onbetaald werk voor de gemeenschap, dan aan onszelf.

- We kregen weinig bevestiging en vinden het ook moeilijk om onze kinderen bevestiging te geven.

- We leerden zuinig te leven, maar durven geen financiële risico’s nemen.

- We reageren vaak tegen toestanden die we onrechtvaardig vinden, maar doen dit zelden op ons eentje.

Ik voeg aan deze opsomming nog graag volgende twee beschouwingen toe:

- Aansluitend bij het kenmerk ‘we kregen weinig bevestiging’: we misten iemand die het voor ons opnam - noem het een coach of mentor - die onze kwaliteiten ontdekte en aanmoedigde om ze verder te ontwikkelen.

- De algemene ondertoon van de bovenvermelde kenmerken is bescheidenheid, een houding die we in onze opvoeding hadden meegekregen, maar ook een houding die in deze tijd van profileringsdrang en zich laten gelden eerder meewarig wordt bekeken. Bij teambuilding en andere groepsactiviteiten worden bescheidenheid en teruggetrokkenheid soms beoordeeld als asociaal. Nochtans wijzen de realiteit en de attitude van ons vrijwillig en onbezoldigd engagement voor de samenleving helemaal niet op asociaal gedrag, integendeel.

Mijn zoektocht naar een afrit

Ik was een goed student en omdat ik goed was in talen was de Latijn-Griekse humaniora voor mij de meest aangewezen richting. Deze klassieke humaniora volgde ik aan het St. Jozefscollege in Herentals. De school was streng katholiek met allerlei voorschriften en verplichtingen zoals toen in veel katholieke colleges gebruikelijk. Ik maakte mijn humaniorastudies na 6 jaar af. Omdat studeren aan de universiteit er financieel niet in zat en in feite ook niet aan de orde kwam, ging ik nog twee jaar studeren aan het Hoger Instituut der Kempen (HIK) te Geel (Hoger Niet-Universitair Onderwijs), waar ik de richting Secretariaat en Moderne Talen ging volgen, in de praktijk een opleiding voor een administratieve job. In feite golden in ons gezin bij die keuze twee criteria: een minimum aantal bijkomende studiejaren en een school in de buurt zodat ik niet op kot hoefde te gaan. Net zoals ik destijds naar het college fietste, fietste ik naar den HIK in Geel. Tussen het einde van mijn studies en het begin van mijn legerdienst heb ik nog enkele maanden in een kmo gewerkt.

Ik heb zeker geen spijt gehad van mijn klassieke humaniora. Des te ouder ik word, des te meer ik dit naar waarde weet te schatten. Wat me echter opviel tijdens en na mijn humaniorastudies was dat een aantal zonen van apothekers, architecten enzovoort door mindere schoolresultaten in de loop van de humaniora het college verlieten. Jaren nadien echter kwam ik in een apotheek en zag de gebuisde student van destijds met een witte schort achter de toonbank staan. Of ik passeerde een villa met een koperen plaatje van architect x, de destijds gebuisde architectenzoon. Wij hadden thuis weinig geld, maar zij hadden het geld en dus de nodige tijd.

Na mijn legerdienst (eind september 1973) kon ik niet meer beginnen in de kmo waar ik tussen het einde van mijn schooltijd en het begin van mijn legerdienst gewerkt had. Daar ik niet werkloos wilde zijn, begon ik als arbeider in 3 ploegen in de fabriek waar mijn vader werkte. Net zoals in het liedje van Vuile Mong Het Apekot: Jean-Pierre heeft zijn legerdienst beëindigd en het is tijd om te gaan werken in de fabriek waar zijn vader werkte. Dat was dus ook voor mij het geval. En zo fietste ik 37 jaar lang naar ’t fabriek, waar ik als arbeider startte in drie ploegen in de productie. Na enkele maanden kwam er in het bedrijf een vacature voor een job van bediende waarop ik met succes solliciteerde. Zo begon mijn loopbaan als bediende.

Geleidelijk aan groeide het besef dat ik niet op mijn plaats zat. Ik voelde het aan als een rit op de autostrade waar geen afrit te bespeuren viel. Ik probeerde mijn gemis te compenseren met maatschappelijke engagementen in de vrije tijd. Voor iemand die zich voordien geëngageerd had in de plaatselijke jeugdbeweging was dat zeker niet ongewoon. Mijn vrijwilligersinzet ging naar de derde wereldwerking en nadien ook naar parochiewerk, voornamelijk bij sociale bewegingen zoals KWB. En verder probeerde ik toch een afrit te zoeken. Ik volgde D-cursus met het oog op een job in het onderwijs, en godsdienstwetenschappen eveneens met onderwijsbedoelingen. Deze opleidingen (tijdens het weekend) werkte ik met succes af (zonder kredieturen), maar aansluitend een job vinden was geen evidentie. Voor een aanbod van enkele uren lessen per week kon ik mijn werk niet laten staan. Ik was inmiddels getrouwd en we hadden twee kinderen.. Ik kon me echt niet permitteren om in de onzekerheid te stappen.

Toen eind 1982 LBC, de bediendencentrale van het ACV - ik was van bij het begin van mijn loopbaan lid van het ACV - kandidaten vroeg voor de sociale verkiezingen, heb ik me aangemeld. En zo is geleidelijk aan de bal aan het rollen gegaan. Weliswaar waren de beginjaren zeer moeilijk omdat mijn syndicaal engagement door sommige bedrijfsverantwoordelijken zeker niet werd geapprecieerd. Bovendien moest ik mijn job combineren met syndicaal werk, wat soms een moeilijke en stresserende evenwichtsoefening was. In die periode moest ik geregeld van dienst veranderen en telkens opnieuw beginnen. En financieel werd ik er zeker niet beter van. Maar geleidelijk aan wijzigde de bedrijfscultuur in positieve zin en werd mijn syndicaal engagement als een bijdrage aan het bedrijf beschouwd (wat niet wil zeggen dat er soms geen conflicten waren). Ook binnen de syndicale organisatie was er een goede samenwerking. De laatste jaren van mijn loopbaan was mijn syndicaal werk nagenoeg een fulltime job: secretaris van de ondernemingsraad, voorzitter van de Europese ondernemingsraad, hoofddélégué ... Uiteindelijk ben ik als een tevreden werknemer en als gewaardeerd délégué op brugpensioen gegaan. Ik had werk gevonden binnen mijn bedding en ik kon mijn talenten ontplooien. Ook de vaardigheden die ik in vroegere schoolopleidingen had opgedaan kwamen van pas in mijn syndicaal werk, met name : talenkennis voor de (belangrijke) informele contacten met de collega’s van de Europese ondernemingsraad, didactische vaardigheden bij presentaties, internationaal vakbondswerk, de motivatie voor het volgen van vorming rond nieuwe veiligheids- en gezondheidsuitdagingen bij nieuwe technologieën zoals nanotechnologie enz...

Besluiten voor waardig werk

Aansluitend bij mijn reeds vermelde aandachtspunten - geconfronteerd kunnen worden met het eindresultaat van uw werk, uw talenten kunnen ontplooien, het belang van vakbondswerking en bedrijfsoverleg, de leefwereld van een arbeidersgezin -  kom ik tot deze conclusies. Waarbij, ik herhaal, alles steeds geplaatst mag worden onder de noemer waardig werk.

1. Het belang van overleg in de bedrijven kan niet genoeg beklemtoond worden. Of het nu gaat om een groot of klein bedrijf, werknemers hebben het recht om te weten welke richting hun bedrijf uitgaat, welke de toekomstobjectieven zijn enzovoort, en om daarover hun zeg te kunnen (laten) doen.

2. Wat syndicaal overleg betreft, is het een droevige vaststelling dat werknemersafgevaardigden het nog steeds grotendeels moeten stellen met instrumenten uit de jaren 60 en 70 van vorige eeuw: wet op collectieve arbeidsovereenkomsten (CAO’s), ondernemingsraden... Aan die kant van de sociale wetgeving komen er weinig parlementaire initiatieven. Ook op het vlak van Europese Ondernemingsraden is er de laatste twintig jaar weinig nieuws onder de zon. Anderzijds is de bedrijfswereld enorm veranderd en geëvolueerd en werken ondernemingen helemaal niet meer met instrumenten van 50 jaar geleden. Welke volksvertegenwoordiger komt er nog uit een arbeidersgezin? Welke parlementair voorziet de werknemersafgevaardigden van eigentijdse tools voor syndicaal werk? Men kan ze op één hand tellen. Het tegenovergestelde is vandaag eerder waar: minachting voor sociaal overleg, verdachtmaking van syndicaal werk. En terwijl parlementairen ruziën in het parlement – finaal gaat dat nog niet eens over beleidsvisies maar over partijpolitieke strategieën - staan arbeiders in weer en wind op de stelling of werken zij tegen de klok en aan een minimumloon in een of andere pakjesdienst. Het ziekteverzuim piekt, het aantal (dodelijke) arbeidsongevallen stijgt.

3. Er is vandaag bij de beleidsmakers een groot respect voor ondernemers en deze laatsten worden zoveel mogelijk op hun wenken bediend. Nochtans zijn er ook nog andere ondernemers, met name sociale ondernemers, zoals terecht in één van voorgaande PALA-themabrieven wordt opgemerkt. Het gaat over vakbondsmensen, initiatiefnemers in middenveldorganisaties en in tal van actiegroepen, die aan een rechtvaardiger en milieuvriendelijker samenleving, zowel dichtbij als veraf, werken.

Beleidsmakers moeten weten dat democratie (of de afwezigheid ervan) in het bedrijfsleven ook iets zegt over de democratie in zijn geheel. Beschouw het als een kanarievogel in de mijngangen. Een kanarievogel is meestal geel, net zoals de gele hesjes vandaag. Abstractie gemaakt van professionele amokmakers, wijzen de gele hesjes vandaag met alle redenen op de zware sociale mankementen in het zogenoemde succesverhaal van onze economie.

4. Zoals reeds eerder vermeld, ben ik, mede vanuit mijn achtergrond en opvoeding, steeds actief geweest in de christelijke arbeidersbeweging. Eén van de grote figuren uit de beweging was destijds Kardinaal Cardijn. Vandaag klinken zijn woorden wat archaïsch en pathetisch, maar au fond had hij gelijk met zijn stelling dat de arbeider meer waard is dan al het goud van de wereld. Wanneer we zijn boodschap naar vandaag vertalen, betekent het dat de arbeider zich (opnieuw) meer bewust moet worden van zijn/haar waardigheid en respect moet afdwingen. Toen mijn vader in 2008 overleed aan kanker had hij voordien zijn gedachtenisprentje zelf geschreven. Hij schreef over zichzelf: “Vereerd met het ereteken van de arbeid 2de en 1ste klas”. Hij was fier dat hij arbeider geweest was en hij had gelijk. Waardig werk geldt in twee richtingen: bewust zijn van uw waardigheid en ernaar handelen, én tegelijkertijd opkomen voor waardig werk, hier en wereldwijd.

Cardijn was één van de volgers en uitvoerders van Rerum Novarum. Deze encycliek was in eerste instantie bedoeld om de socialisten de wind uit de zeilen te nemen. De werkgevers en christelijke beleidsmakers van die tijd hadden die boodschap goed begrepen met maatregelen zoals paternalisme (huisvesting, sociale voorzieningen voor de werknemers ....) en een uitgebreid netwerk van trein- en tramverbindingen (zodat de arbeider ’s avonds thuis was en niet naar de stad, het broeinest van het socialisme, diende te verhuizen). In de dorpen waren het meestal de onderpastoors die als proost van de sociale organisaties (KWB, KAV, ACV, Ziekenzorg,....) concreet gestalte gaven aan voornoemde encycliek. Op die manier hebben ze de christelijke arbeidersbeweging mee aan de basis uitgebouwd, een beweging waartoe ik mezelf ook reken. Toegegeven, er kunnen allerlei opmerkingen over deze beweging gemaakt worden, maar ze heeft naar mijn aanvoelen samen met de socialistische beweging toch mee de basis gelegd van een sociale onderstroom in Vlaanderen, die voor velen een opstap betekende naar ook andere vormen van sociaal engagement, en een onderstroom die hoe dan ook ver verwijderd is van de huidige rechtse en extreemrechtse tendens. Vorming door actie en zien, oordelen, handelen blijven ook vandaag nog waardevolle instrumenten om aan een rechtvaardiger samenleving te werken.

Vandaag zijn er pauselijke encyclieken die verwijzen naar uitdagingen van onze tijd en die onder meer de ecologische rechtvaardigheid behandelen. Ik verwijs in dat verband naar Laudato Si. Maar de concrete vertaling op het terrein blijft uit. In de kerkgebouwen en in de liturgie komt ecologie nauwelijks aan bod. Mijn analyse is nochtans duidelijk: als de Kerk in de thematiek van ecologische en sociale rechtvaardigheid geen krachtiger en duidelijker taal gaat spreken, is ze maatschappelijk totaal irrelevant. Maar het tegenovergestelde is ook waar: in de mate dat ze zich in deze thematiek moedig opstelt, zal ze aan geloofwaardigheid winnen. Voor mij zijn de ideeën van Hannah Arendt, Dietrich Bonhoeffer, Dorothée Sölle, Gustavo Gutierrez, Leonardo Boff, .. nog steeds waardevolle inspiratiebronnen. Sommige teksten zijn theologisch misschien wat moeilijk, maar de auteurs hebben de verdienste dat ze met hun twee voeten op de grond stonden (staan) en dat hun gedachten geïnspireerd waren door diepmenselijke ervaringen en scherpe maatschappelijke analyses. Waar zijn de maatschappelijk geëngageerde theologen vandaag?

We zijn inderdaad ontzuild maar
zijn we tegelijkertijd ook niet ontworteld?

5. Het traditionele sociale middenveld staat onder druk. Dat is geen natuurfenomeen, maar ten dele het gevolg van een doelbewuste politiek. Bovendien, en vooral, is de maatschappelijke context waarin het klassieke middenveld, zowel socialistisch als christelijk, kon gedijen totaal omgegooid. We zijn inderdaad ontzuild, maar zijn we tegelijkertijd ook niet ontworteld? Waar er vroeger binnen de zuilen nog een aantal bruggen waren tussen sociale klassen (arbeiders, bedienden,...) zit vandaag iedereen, zowel professioneel als in de vrije tijd, in zijn klasse en dit meestal zonder veel contacten met andere sociale klassen. En talloze clubs floreren maar traditionele verenigingen met een maatschappelijk doel hebben het moeilijk. Anderzijds zien we steeds meer burgerinitiatieven en dat is zeker een positieve evolutie. Denk maar aan de klimaatacties. Tegelijkertijd wijzen deze initiatieven op een gebrek aan politieke moed bij de beleidsvoerders. Volgens mij zal de uitdaging worden – en godzijdank gebeurt het reeds vaker - dat het klassieke middenveld zijn know how, expertise en mobilisatiekracht gebruikt ten voordele van nieuwe sociale bewegingen die de link leggen tussen ecologische en sociale accenten. Hét grote maatschappelijke project zal zijn, en het is vandaag reeds prominent aanwezig: de klimaatverandering, waarvan Philip Blom terecht zegt “dat ze alles op het spel zet”.

6. Waardig werk impliceert ook ‘waardig consumeren’. Dat zou op zich al het voorwerp kunnen zijn van een uitgebreide denkoefening. Finaal komt het erop aan een kritische consument te zijn, met andere woorden: oog hebben voor arbeidsomstandigheden en ecologische impact van koopwaar: kleren, elektronische apparatuur, dienstverlening zoals vliegtuigreizen …

Syndicale levenshouding

Eens syndicalist, altijd syndicalist. Zoveel is voor mij duidelijk. Syndicalisme is niet alleen een kwestie van faire loon- en arbeidsvoorwaarden - dat ook natuurlijk - maar een levenshouding van een kritische, geëngageerde burger en consument, en een levenshouding van burgerzin. Dit alles vanuit de expertise en ervaringen van gisteren en vandaag, maar met het oog op morgen.

Jef Peeters, Tielen, arbeiderszoon en voormalig LBC-NVK-délégué (nu ACV-Puls) - Mei 2019, de maand van de Dag van de Arbeid en Rerum Novarum

Lees ook Ik doe mijn job graag … maar - eerste van drievoudige artikelreeks Wat leert ons voor de kost?
Klik hier voor info en bestellen van boek VOOR DE KOST. 40 mensen over hun job en echt werk

Uw doordachte reacties zijn welkom op het emailadres infoATpala.be

Overname van dit artikel toegelaten voor niet-commerciële en niet-gesubsidieerde organisaties met vermelding van auteur en bron, met weblink. Wij vernemen het graag | Commerciële en/of gesubsidieerde organisaties nemen voor publicatie contact op met info@pala.be

Tot het einde gelezen? En het artikel gewaardeerd?
Dan kan Pala misschien op uw steun rekenen: uw gift is welkom
op rekeningnummer BE66 5230 4091 1443 van Pala vzw – Leuven.
Of we verwelkomen u graag als vaste steungever - klik hier

Een goed artikel? Interessant nieuws? Neem een gratis abonnement op de Pala nieuwsbrief (maximaal 2 maal per maand), dan hoeft u geen enkel artikel te missen. Gebruik daarvoor het inschrijvingsformulierklik hier

Landen: 

Lees ook